Diverse vragen over de nieuwe regeling m.b.t. het onbetaald verlof

1. Vraag: Mag een bestuur in de plaatselijke rechtspositieregeling inschrijven dat het personeelslid tijdens het onbetaald verlof geen vervangende winstgevende of loontrekkende activiteiten mag uitoefenen?

Antwoord: Neen, dit kan men niet inschrijven, noch voor het onbetaald verlof als recht, noch voor het onbetaald gunstverlof. De raad bepaalt wel in welke gevallen en voor welke personeelsleden of categorieën van personeelsleden het onbetaald verlof niet van toepassing is, dit telkens rekening houdende met de goede werking van de dienst. Het al dan niet ondertussen uitoefenen van een winstgevende of loontrekkende activiteit kan niet gezien worden als een verstoring van de goede werking van de dienst.

 

2. Vraag: Is het mogelijk om het onbetaald verlof als gunstmaatregel niet op te nemen in de plaatselijke rechtspositieregeling?

Antwoord: Zowel het onbetaald verlof als gunstmaatregel als het onbetaald verlof als recht moeten opgenomen worden in de plaatselijke rechtspositieregeling.
Een personeelslid moet, voor zover het niet behoort tot de uitgesloten categorieën, namelijk de mogelijkheid hebben om het onbetaald gunstverlof aan te vragen. Hiervoor moeten regels uitgewerkt zijn door de raad voor bijvoorbeeld de indiening van die verlofaanvraag en de weigering. Indien er geen regels uitgewerkt zijn, kan het hoofd van het personeel op geen enkele juridisch correcte manier een aanvraag weigeren, noch aanvaarden.
 

3. Vraag: Kan het reeds vóór 1/2/2017 opgenomen onbetaalde verlof, in mindering gebracht worden op het nieuwe onbetaald verlof als gunstmaatregel of op het nieuwe onbetaald verlof als recht?

Antwoord: De besturen beslissen autonoom of de vroegere opgenomen onbetaalde verloven al dan niet in mindering zullen gebracht worden op het nieuwe onbetaald verlof als gunstmaatregel. Indien een bestuur het reeds opgenomen onbetaalde verlof in mindering wil brengen op het nieuwe onbetaalde verlof als gunstmaatregel, zal de raad dit op basis van het artikel 202 van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017) moeten inschrijven in de plaatselijke rechtspositieregeling.
Van het onbetaald verlof als recht kan echter geen reeds opgenomen onbetaald verlof afgetrokken worden. Dit verlof wordt gezien als een totaal nieuw verlof, met voor elk personeelslid het recht op het aantal maanden onbetaald verlof zoals beschreven in het artikel 210 van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017).
 

4. Vraag: Kunnen personeelsleden op proef uitgesloten worden van het onbetaald verlof als gunstmaatregel en het onbetaald verlof als recht?

Antwoord: Zowel voor het onbetaald verlof als gunstmaatregel als voor het onbetaald verlof als recht kan de raad bepalen voor welke categorieën personeelsleden het verlof niet van toepassing is. De raad kan hiervoor bijvoorbeeld bepalen dat de op proef benoemden uitgesloten worden van het onbetaald verlof als gunstmaatregel en/of het onbetaald verlof als recht. Ook kan de raad bepaalde anciënniteitsvoorwaarden koppelen aan deze vormen van onbetaald verlof.
Dit in tegenstelling tot het Vlaamse zorgkrediet, waar men geen anciënniteitsvoorwaarden kan opleggen, noch personeelsleden in de proeftijd kan uitsluiten van het recht op zorgkrediet. In de regelgeving in verband met het zorgkrediet gaat het enkel over “ambten” die uitgesloten kunnen worden vanwege het dienstbelang, terwijl in de regelgeving met betrekking tot het onbetaald verlof het gaat over “categorieën van personeelsleden” die uitgesloten kunnen worden.
 

5. Vraag: Hoe moet men “perioden van minimaal één maand” en “periodes van minimaal drie maanden” interpreteren?

Antwoord: Perioden van minimaal één maand en periodes van minimaal drie maanden moeten telkens geïnterpreteerd worden als periodes die een veelvoud zijn van één maand respectievelijk drie maanden. Omwille van organisatorische redenen, voor de lokale besturen, werd hiervoor gekozen.
 

6. Vraag: Kan een bestuur voor het deeltijds onbetaald verlof als recht ook andere prestatiebreuken dan 80% of 50% inschrijven in de plaatselijke rechtspositieregeling?

Antwoord: Een bestuur kan naast de prestatiebreuken van 80% en 50% van een voltijdse betrekking nog andere prestatiebreuken inschrijven. Artikel 211ter van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017) bepaalt immers dat de raad een verlofregeling kan vaststellen die gunstiger is dan de regeling vermeld in artikel 210 van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017).
 

7. Vraag: Kan een bestuur het aantal maanden onbetaald verlof als recht optrekken?

Antwoord: Een bestuur kan plaatselijk inschrijven dat een personeelslid meer dan 12 maanden voltijds onbetaald verlof kan opnemen tijdens de loopbaan en het kan eveneens inschrijven dat een personeelslid recht heeft om gedurende meer dan zestig maanden de prestaties te verminderen gedurende de loopbaan. Dit alles op basis van het tweede lid van artikel 211 ter van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017).
 

8. Vraag: Hoe moet men de “minstens 20 dagen” onbetaald gunstverlof interpreteren bij deeltijds werkende personeelsleden?

Antwoord: Artikel 200 van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017) bepaalt dat het opnemen van de daar bedoelde dagen moet gebeuren in volledige of halve dagen. Er is nergens sprake van een vermindering pro rata de tewerkstelling. Ook voor wie bijvoorbeeld halftijds of 4/5de werkt, geldt dus de ondergrens van 20 dagen (of 40 halve dagen).
Voor personeelsleden met onregelmatige uurroosters kunnen deze 20 dagen worden omgezet in uren. In artikel 175 van het BVR RPR G (dat ook hier van toepassing is) wordt duidelijk bepaald dat besturen voor de toekenning van verloven, voor personeelsleden met een “specifieke arbeidsregeling”, die dus niet in halve of hele dagen van 3u48 of 7u36 werken, omrekeningsregels kunnen vaststellen voor bepaalde in werkdagen uitgedrukte verloven. In het kader van artikel 200 van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017) betekent dit concreet dat het bestuur voor sommige personeelsleden, met een ongelijke duur van hun werkdagen, bij het opnemen van een dag onbetaald verlof zoals bedoeld in artikel 200 van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017), die werkdag of die halve werkdag kan aanrekenen op basis van het aantal uren dat het betrokken personeelslid normaal zou gewerkt hebben op die dag. Op die manier wordt de ondergrens van 20 dagen (of een eventueel door het bestuur bepaald hoger aantal dagen) ook voor deze personeelsleden gegarandeerd.
 

9. Vraag: Mag het bestuur, voor de categorieën die ze uitsluiten van het onbetaald verlof als recht (artikel 211ter van het BVR RPR G (inwerkingtreding 1 februari 2017)) voorzien dat voor deze categorieën het verlof toch nog als een gunst kan worden toegekend?.

Antwoord: De raad kan er inderdaad voor opteren om aan die categorieën van personeelsleden die ze uitsluiten van het recht, dit onbetaald verlof toch als gunst toe te kennen.