Kunnen tijdens de proeftijd een of meer tussentijdse evaluaties uitgevoerd worden?

Situering:  BVR van 7/12/2007 - art. 35

Artikel 35, §2, van het BVR rechtspositieregeling gemeente- en provinciepersoneel van 7 december 2007 maakt een tussentijdse evaluatie tijdens de proeftijd mogelijk na ten vroegste 3 maanden en alleen op voorwaarde dat de duur van de proeftijd 6 maanden of meer is.

Artikel 35 moet samen gelezen worden met artikel 32 en 33 van hetzelfde besluit.
De duur van de proeftijd (art. 33) wordt door het bevoegde orgaan bepaald met inachtneming van het doel van de proeftijd zoals omschreven in artikel 32: de tijd nodig voor integratie en inwerking en voor verificatie van de geschiktheid. Een tussentijdse evaluatie kan alleen maar als de proeftijd zes maanden of meer bedraagt en dan nog alleen na een periode van ten minste drie maanden. Daarmee wordt een absolute ondergrens aangegeven voor de toepassing van een tussentijdse evaluatie. In voorkomend geval heeft het personeelslid altijd minstens een proeftijd van drie maanden. De ondergrens is van belang omdat een tussentijdse evaluatie op grond van artikel 36 aanleiding kan geven tot het ontslag.

Mits respect voor die krijtlijnen (proeftijd van zes maanden en meer, na ten minste drie maanden) kan het bevoegde orgaan het aantal tussentijdse evaluaties zelf bepalen. Dat aantal moet natuurlijk in redelijke verhouding staan tot de totale duur van de proeftijd en ook zinvol zijn, zowel met het oog op inwerking en coaching, als met het oog op een uitspraak over de geschiktheid van de kandidaat. Het bevoegde orgaan regelt dat in de rechtspositieregeling.