Kunnen de besturen hun evaluatiestelsel al aanpassen aan de bepalingen in het decreet over het lokaal bestuur,zolang het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering over de rechtspositieregeling niet gewijzigd is? ?

Het decreet over het lokaal bestuur schrijft geen verplichte evaluatie meer voor, behalve bij een ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Het actuele uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering met de minimale voorwaarden voor de rechtspositieregeling (=”BVR RPR”) gaat wel nog uit van die verplichte evaluatiecyclus en bevat hierover een aantal regels. Aangezien dit een contradictie lijkt te zijn, werd hierover een schriftelijke vraag ingediend in het Vlaams Parlement: schriftelijke vraag nummer 87 van 19 oktober 2016 van Ward Kennes.

Het standpunt van de minister is hierin het volgende:

Het BVR RPR blijft inzake evaluatie verder gelden voor zover het niet strijdig is met artikel 194 DLB. Wat de periodieke evaluatie betreft, primeert het decreet op het BVR RPR. Een bestuur kan beslissen het periodieke evaluatiesysteem te schrappen en een ander (eigen) systeem van opvolging en feedback uit te werken. Indien het bestuur kiest om het periodieke evaluatiesysteem te behouden, dan kiest het er op die manier ook voor om binnen de grenzen van voornoemd besluit te blijven.

Verder is het zo dat artikel 50 van het BVR RPR, met betrekking tot de beroepsinstantie in het kader van evaluatie, niet strijdig voorkomt met artikel 194 DLB. Dit artikel 50 bepaalt immers dat de raad een beroepsinstantie vaststelt waarbij het personeelslid een negatieve evaluatie kan aanvechten. Concreet betekent dit dat besturen voorlopig nog steeds verplicht zijn om een beroepsmogelijkheid bij evaluatie te voorzien, zoals bepaald bij voornoemd artikel 50.

Wanneer een bestuur een statutair personeelslid ontslaat wegens ontoereikend functioneren, zonder een voorafgaande evaluatie, dan kan hiertegen opgetreden worden in het kader van toezicht of kan hiertegen opgekomen worden bij de Raad van State. Het ontslag van contractueel gemeentepersoneel valt nog steeds onder het toepassingsgebied van de wet op de arbeidsovereenkomsten. Het artikel 194 DLB doet geen afbreuk aan de ontslagmacht zoals vervat in die wet. In geval van ontslag van een contractueel personeelslid, dat een rechtsfeit betreft, zal de arbeidsrechter soeverein oordelen over de vordering tot schadevergoeding die het betrokken personeelslid omwille van ontstentenis van een voorafgaande evaluatie zou inleiden. Verder doet voornoemd artikel ook geen afbreuk aan de macht die de arbeidsovereenkomstenwet geeft aan werkgevers om personeelsleden in een contractueel dienstverband te ontslaan wegens dringende redenen.