Heeft de uittredende uitvoerend mandataris (n.a.v. nieuwe zittingsperiode) nog recht op een volledige wedde en wat indien hij zijn pensioen heeft aangevraagd?
Uit de toepassing van zowel de federale als de Vlaamse regeling volgt dat uitvoerende mandatarissen die geen nieuw mandaat opnemen én die pensioengerechtigd zijn, slechts vanaf de eerste van de maand volgend op de installatievergadering, dat is meestal 1 februari, recht hebben op een mandaatpensioen. Zij ontvangen voor de maand die daaraan voorafgaat slechts x/30sten (waarbij x staat voor het aantal dagen dat zij in functie blijven) van de mandatariswedde.
Zo zal, indien de installatievergadering op 2 januari plaatsvindt, een uittredend uitvoerend mandataris recht hebben op een wedde tot en met 2 januari. Betrokkene krijgt dan 2/30sten wedde voor de maand januari (op grond van artikel 10, §1 van het BVR 6 juli 2018 houdende het statuut van de lokale mandataris). Het recht op pensioen ontstaat op 1 februari.
Door de correcte toepassing van het organieke decreet is het wel mogelijk om een ontslagnemend mandataris tijdig te vervangen, zodat die zijn mandaatpensioen zou kunnen ontvangen met ingang van 1 januari (art. 43 en 48 DLB). De lokale uitvoerende mandataris kan bovendien voor de resterende dagen van de maand januari nog steeds terugvallen op het sociaal vangnet, is het niet als werknemer, ambtenaar of zelfstandige, dan wel via het suppletief sociaal statuut.
Op grond van artikel 45 van het decreet over het lokaal bestuur moet een uittredend schepen zijn mandaat blijven uitoefenen tot zijn opvolger geïnstalleerd is. Ook de voorzitter van het OCMW moet als schepen van rechtswege in functie blijven tot de nieuwe schepenen geïnstalleerd zijn.
Op grond van artikel 4, §1, van de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en dat van hun rechtverkrijgenden gaat het rustpensioen in de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de rechthebbende de aanvraag ertoe indient en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Bijkomende voorwaarden zijn dat de rechthebbende gedurende een periode van ten minste 12 maanden één of meer uitvoerende mandaten heeft uitgeoefend en dat de verplichte pensioenbijdragen werden ingehouden. Het rustpensioen is bovendien onverenigbaar met de uitoefening van een uitvoerend mandaat.
Artikel 8 van het koninklijk besluit van 1 juni 1977 betreffende het pensioen van sommige mandatarissen en dat van hun rechtverkrijgenden bepaalt dat de pensioenen ingaan de eerste van de maand volgend op die, tijdens welke het recht op het pensioen is ontstaan, overeenkomstig artikel 4 van de wet van 8 december 1976.