Belasting vertoningen en vermakelijkheden: Grondwettelijk Hof, 16 feb 2012 en Cassatie, 24 mei 2012

Het arrest nr. 19/2012 van 16 februari 2012 geeft een afwijkende interpretatie van de verbodsbepaling in artikel 464, 1° van het wetboek van Inkomstenbelastingen.  Dit artikel verbiedt de gemeenten om opcentiemen te heffen, of gelijkaardige belastingen op de grondslag of op het bedrag van de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting op niet-inwoners.

Het is niet verenigbaar met artikel 464, 1° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen om een belasting op vertoningen en vermakelijkheden te vestigen op basis van de grondslag van de personenbelasting of de vennootschapsbelasting.

Beperkingen van de gemeentelijke fiscale autonomie zijn overeenkomstig artikel 170, § 4, van de grondwet slechts mogelijk voor zover ze noodzakelijk zijn.  Een wet die dergelijke beperkingen vaststelt moet derhalve strikt worden geïnterpreteerd. Artikel 464, 1° verbiedt dus niet een belasting te heffen op de bruto-ontvangsten van de entreegelden  of de bruto-ontvangsten. Er is immers een wezenlijk verschil met de grondslag van de personenbelasting en de vennootschapsbelasting. Met de grondslag van de belasting bedoeld in artikel 464, 1° van het wetboek van de Inkomstenbelastingen wordt enkel het bedrag bedoeld waarop de belasting finaal wordt berekend, en dus niet afzonderlijke elementen die in aanmerking worden genomen bij de berekening van de personenbelasting of de vennootschapsbelasting.

Artikel 464, 1° van het wetboek van de Inkomstenbelastingen verbiedt de gemeenten dus niet om een belasting te heffen op de bruto-ontvangsten van entreegelden of de bruto-inkomsten. Het Grondwettelijk Hof stelt  bovendien expliciet dat dit zowel  geldt voor vertoningen en vermakelijkheden als  voor andere activiteiten binnen het gemeentelijk grondgebied.

Het Hof van Cassatie volgt deze redenering alvast niet. In het arrest van 24 mei 2012 wordt bevestigd dat een belasting gesteund op een van de wezenlijke componenten die rechtstreeks de grondslag van de inkomstenbelastingen bepalen,  een door artikel 464, 1° verboden gelijkaardige belasting is.  De wet van december 1948 die de gemeenten uitdrukkelijk bevoegd heeft gemaakt inzake belastingen op vertoningen en vermakelijkheden maakt geen uitzondering op de heffingsbeperking van artikel 464, 1°.