Kan één algemene beheersovereenkomst gesloten worden tussen de samen te voegen gemeenten en de OCMW’s die geldt tot aan de samenvoeging?

Kan één algemene beheersovereenkomst gesloten worden tussen de samen te voegen gemeenten en de OCMW’s die geldt tot aan de samenvoeging?

  1. Is er een ontwerp/voorbeeld ter beschikking?
  2. Moet het kader van de samenwerking op gemeenteraadsniveau geregeld worden en kan het overige op collegeniveau omdat het een uitvoeringsactie is binnen het gestelde kader?
  3. Kan de nominatieve opsomming van de personeelsleden, wat de gemeenten betreft, opgenomen worden in een bijlage aan de beheersovereenkomst opgesteld en aanpasbaar door het college van burgemeester en schepenen?

Een raamkader (=richtinggevend, niet afdwingbaar noch alles bevattend) werd uitgewerkt voor de beheersovereenkomst die na een principiële beslissing tot fusie kan worden afgesloten tussen de samen te voegen gemeenten en OCMW’s (cf. artikelen 356 en 376 van het decreet over het lokaal bestuur (DLB)).

Een model voor terbeschikkingstelling is te vinden op de website Vlaamse overheid.

Voor zover het binnen de reglementerende bevoegdheid, delegatie en bevoegdheidsverdeling past, kan in een beheersovereenkomst vastgesteld worden dat bepaalde uitvoeringsacties aan het uitvoerend orgaan worden gegeven. Immers, ook naar aanleiding van een fusie blijven de bepalingen van het decreet over het lokaal bestuur van toepassing. Zo bepaalt artikel 41, 5° DLB dat “het goedkeuren van beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten, als vermeld in artikelen 196, 234 en 247” niet aan het college van burgemeester en schepenen kunnen worden toevertrouwd (het gemeenschappelijk gebruik maken van elkaars diensten wordt geregeld in artikel 196, §2 DLB.

Op zich is er geen probleem om aan het college van burgemeester en schepenen de bevoegdheid te verlenen om in een bijlage aan de beheersovereenkomst de personeelsleden nominatief op te sommen, maar:

  1. Artikel 356 DLB stelt uitdrukkelijk dat de beheersovereenkomst gesloten kan worden om voor bepaalde functies een beroep te doen op elkaar. De functies die daarvoor in aanmerking komen moeten dus benoemd worden. 
  2. Nominatieve aanduiding van personeelsleden en vaststellen van bijkomende uitvoeringsmodaliteiten van de opdracht door het college van burgemeester en schepenen is echter overbodig en zelfs niet wenselijk. Opdrachten worden op die manier op 3 verschillende niveaus uitgewerkt wat kan leiden tot onduidelijkheid, rechtsonzekerheid en eventueel zelfs tegenspraak. De concrete opdrachten die een algemeen directeur geeft volgen uit het beginsel dat hij als hoofd van het personeel belast is met het dagelijks personeelsbeleid en behoeft daarom geen bijzonder bijkomend geschrift, aangezien dit logischerwijze zal resulteren in een aanpassing van de betreffende functiebeschrijving.