Wat zijn nu juist de bevorderingsvoorwaarden op het gebied van ervaring en diploma?

Situering:  BVR van 7/12/2007 art 72

Voor bevordering geldt er altijd een voorwaarde van minimale anciënniteit. Anciënniteit staat hier voor de uitdrukking van ervaring. Het kan hierbij gaan om dienstanciënniteit, niveauanciënniteit, graadanciënniteit ofwel een combinatie van die anciënniteiten. De keuze van de anciënniteit heeft te maken met het soort ervaring dat men verkiest in het belang van de functie. Niveauanciënniteit zegt iets over de ervaring en het vermogen om op een bepaald niveau te functioneren. Graadanciënniteit verwijst naar meer specifieke ervaring. Diensanciënniteit slaat op de totale prestaties bij een overheid en is niet altijd inhoudelijk relevant. Het bevoegde orgaan moet dus kiezen welke ervaring (en dus welke soort anciënniteit) hij betekenisvol vindt voor de bevordering naar bepaalde functies.

Het is eigen aan de bevorderingsprocedure dat ze geen diplomavereiste oplegt. Een diploma wordt alleen gevraagd wanneer het bezit ervan noodzakelijk is voor de functie of indien het een beschermde titel betreft. Die redenering geldt nu, in tegenstelling tot vroeger, ook voor bevordering naar het niveau B.

Het bevoegde orgaan kan daarnaast voor alle soorten bevorderingen (binnen het niveau en niveau-overschrijdend) nog steeds aanvullende bevorderingsvoorwaarden opleggen in verband met vorming.