Tellen contractuele dienstjaren bij de overheid mee voor de berekening van het ziektekrediet na statutaire aanstelling?

Artikel 187 §1, tweede lid, van het BVR rechtspositieregeling gemeente- en provinciepersoneel zegt: ‘ De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van eenentwintig werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit.

Betekent de verwijzing naar ‘dienstactiviteit’ dat de dienstjaren waarin een personeelslid in contractueel verband bij het bestuur was tewerkgesteld automatisch in aanmerking worden genomen voor het opbouwen van het ziektekrediet, wanneer het vervolgens statutair wordt of moet de raad dat expliciet in de rechtspositieregeling regelen?

Toepassingsgebied ziektekrediet
Titel IX, hoofdstuk V over het ziekteverlof en art. 187 over het ziektekrediet van het BVR rechtspositieregeling gemeente- en provinciepersoneel van 7 december 2007 is alleen van toepassing op het statutaire personeel en niet op het contractuele personeel. De regeling spreekt zich niet uit over voorafgaandelijke tewerkstellingsperiodes in contractueel dienstverband. De bepaling van artikel 187, §1, tweede lid, heeft bovendien geen terugwerkende kracht voor voorbije periodes. In het verleden op geldige wijze tot stand gekomen situaties worden niet automatisch met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt.
Ook de regeling van de administratieve toestanden (dienstactiviteit, disponibiliteit, non-activiteit) is alleen van toepassing op statutaire personeelsleden en niet op contractuele personeelsleden.

Statutair personeel
Het besluit bevat in artikel 187, §3, de mogelijkheid om ziektekrediet, opgebouwd bij een andere publieke werkgever als statutair personeelslid, in rekening te brengen bij de vaststelling van het ziektekrediet bij de aanstelling in statutair verband bij de gemeente of de provincie. De raden bepalen zelf of ze daarvan toepassing maken en op welke wijze ze dat eventueel doen.

Contractueel personeel
Contractuele personeelsleden hebben een stelsel van ziekteverlof dat volledig afwijkt van dat van het statutaire personeel. Contractuele personeelsleden hebben telkens ze ziek worden recht op een periode van gewaarborgd loon, desnoods ook meerdere keren per jaar. Na afloop van de periode van gewaarborgd loon krijgen ze, als ze nog altijd ziek zijn, een vervangingsinkomen uit de tak uitkeringen van de ziekteverzekering. Contractuele personeelsleden hebben dus helemaal geen ziektekrediet en bouwen geen ziektekredietdagen op, die ze vervolgens automatisch zouden meenemen bij een nieuwe contractuele of bij een statutaire aanstelling.

Van contractueel naar statutair
Het BVR rechtspositieregeling gemeente- en provinciepersoneel van 7 december 2007 voorziet niet in de toekenning van een ziektekredietbonus aan een contractueel personeelslid dat in statutair verband aangesteld wordt, voor de contractuele jaren waarin het geen ziektekrediet heeft opgebouwd. Artikel 187 sluit echter niet uit dat de raad periodes van contractuele tewerkstelling bij een overheid bij statutaire aanstelling toch meerekent voor de vaststelling van het aantal ziektekredietdagen. Dat laatste is, vanwege de eigenheid van elk van beide ziektestelsels, geen verplichting.

Als contractuele jaren bij de overheid bij statutaire aanstelling van een contractueel personeelslid in dienst of bij een nieuwe statutaire indiensttreding mee in aanmerking komen als jaren “dienstactiviteit”, dan kan dit ook leiden tot de toekenning van ziektekrediet op basis van die jaren. In dat geval is het logisch dat de vroegere ziekteperiodes met gewaarborgd loon afgetrokken worden voor de vaststelling van het totale saldo aan ziektekredietdagen.

Wat doet het bestuur in dat geval met het startsaldo aan ziektekrediet bij de aanvang van de statutaire tewerkstelling?
Bij de aanvang van de statutaire tewerkstelling is het krediet van drieënzestig dagen voor de eerste drie (volledige) jaren eenmalig onmiddellijk beschikbaar. Als vroegere overheidsprestaties in contractueel of statutair dienstverband in rekening gebracht worden voor de vaststelling van het aantal ziektekredietdagen, bestaat er alleen nog een reden om het aanvangsziektekrediet toe te kennen als het totale aantal voor het verleden toegekende ziektekredietdagen, minder zou bedragen dan het starterskrediet van drieënzestig dagen. Het is niet de bedoeling dat een personeelslid bij het meerekenen van vroegere ziektedagen bij zijn statutaire aanstelling start met een negatief saldo aan ziektekrediet.