Kunnen besturen beslissen om alleen nog in contractueel verband te werven?

Kan een bestuur organiek vaststellen dat alle personeelsleden contractueel zullen worden aangeworven? Waarmee moet dan rekening worden gehouden?

Situering: Artikel 13 van het Wijzigingsdecreet van 3 juni 2016 wijzigde artikel 104 van het Gemeentedecreet. Daarbij werd de opsomming opgeheven van de gevallen waarin personeelsleden in contractueel verband kunnen worden aangesteld als afwijking op de algemene regel van statutaire tewerkstelling. Het personeel van de gemeenten kan, volgens de huidige tekst van artikel 104, in statutair of in contractueel dienstverband worden aangesteld.

De lokale besturen kunnen het dienstverband waarin zij een personeelslid tewerkstellen, vrij kiezen. Het lokaal bestuur motiveert de keuze van het dienstverband, statutair dan wel contractueel, die het aan een betrekking geeft. De bestendigheid van de betrekking is een evidente motivering voor een statutaire betrekking. Het spreekt vanzelf dat beide stelsels naast elkaar kunnen bestaan in één en hetzelfde bestuur.

In principe is het mogelijk dat een bestuur beslist om voortaan alleen nog in contractueel verband aan te werven. De huidige statutaire personeelsleden zijn dan uitdovend, met behoud van hun statuut.

Een dergelijke keuze ontslaat die besturen echter niet van de plicht om het beginsel van de gelijke toegang tot het openbaar ambt in acht te nemen. Naast de vereiste om op een objectieve wijze de aanspraken van de verschillende kandidaten te vergelijken en de meest geschikte kandidaat aan te werven, houdt dat beginsel mee in dat voorafgaand aan de aanwerving een openbare oproep tot de kandidaten wordt bekendgemaakt en dat niemand kan worden aangeworven tenzij hij houder is van een diploma of een studiegetuigschrift dat overeenstemt met het niveau van de te begeven betrekking, behoudens de afwijkingen die daarop mogelijk zijn.

Bij hun keuze voor statutaire dan wel contractuele tewerkstelling zullen de besturen ook rekening moeten houden met de gevolgen voor de pensioenen, o.a. met de responsabiliseringsbijdrage.

De responsabiliseringsbijdrage die sommige besturen vanaf 1 januari 2012 dienen te betalen, bedraagt momenteel ongeveer 50% van het verschil tussen enerzijds de individuele pensioenlasten van het bestuur, die de Federale Pensioendienst voor een bepaald jaar gedragen heeft, en anderzijds de door het bestuur in datzelfde jaar betaalde basispensioenbijdragen ter financiering van dat fonds.

Bij een volledige contractuele tewerkstelling zijn er geen basispensioenbijdragen meer bij de RSZ en zal het bestuur zwaar gepenaliseerd worden voor de rust- en overlevingspensioenen die ten laste van het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZ toegekend worden aan de gewezen vastbenoemde personeelsleden die hun loopbaan bij dat bestuur beëindigd hebben of aan hun rechthebbenden, na aftrek van de pensioenaandelen die het RSZ-pensioenfonds kan recupereren m.b.t. de diensttijd die deze personeelsleden eventueel hebben gepresteerd bij een andere overheidsdienst die niet aangesloten is bij het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZ. Zie hiervoor ook mededeling 2012/03 van de RSZ.