Wat wordt bedoeld met 'vrijstelling van ‘gelijkwaardige selectieproeven’?

Situering:  BVR van 7/12/2007 - art. 13

Artikel 13, eerste lid, van het BVR van 7 december 2007 laat het bevoegde orgaan toe om een volledige of gedeeltelijke vrijstelling vast te stellen voor kandidaten die al geslaagd zijn voor gelijkwaardige selectieproeven.

Wat zijn ‘gelijkwaardige selectieproeven’?
In eerste instantie bepaalt artikel 18 van het BVR rechtspositieregeling gemeente- en provinciepersoneel van 7 december 2007 dat selectietechnieken voor functies van dezelfde graad in ieder geval gelijkwaardig moeten zijn. Dat is een logisch gevolg van de definitie van ‘graad’ in artikel 2,14°: benaming voor een groep van gelijkwaardige functies (of benaming voor een specifieke functie).

In het verslag aan de Vlaamse Regering wordt een en ander als volgt toegelicht: “Hoewel kandidaten voor opeenvolgende selectieprocedures voor de functies van een bepaalde graad uiteraard niet aan dezelfde proeven of tests onderworpen worden – proeven en test worden waardeloos als ze telkens herhaald worden en ook de opvattingen over en de instrumenten voor selectie evolueren -, en hoewel ook functies inhoudelijk kunnen evolueren, moet de selectie wel gelijkwaardig zijn. Een voorbeeld kan verduidelijken wat hiermee bedoeld wordt. Het zou niet correct zijn als voor de functies in een graad van ‘administratief medewerker bevolkingsdienst’ in het ene geval de selectie bij aanwerving zou bestaan uit een kennisproef, een schrijftest, een persoonlijkheidstest en een mondelinge proef, en in het andere geval alleen maar uit een mondelinge proef.” Dit voorbeeld werd nogal extreem geformuleerd om het belang van gelijkwaardigheid in de verf te zetten.

Het feit dat bepaalde kenniscompetenties vroeger getoetst werden met behulp van kennisvragen en later getoetst werden met behulp van een multiplechoicetest of de behandeling van een case, doet geen afbreuk aan de gelijkwaardigheid, zolang iedereen die kennistoets maar heeft ondergaan en ervoor slaagde. Hetzelfde geldt als een bestuur vroeger voor de toetsing van bepaalde gedragscompetenties een beroep deed op een diepte-interview en daarvoor later een psychologische vragenlijst gebruikt. Essentieel is dat de selectie voor functies van dezelfde graad een adequate toetsing van al de gekozen selectiecriteria inhoudt.

Om voor vrijstelling in aanmerking te komen, moet de kandidaat zowel voor elk onderdeel als voor het geheel van de ‘gelijkwaardige selectieproeven’ voor de functie van dezelfde graad geslaagd zijn. De vrijstelling kan vervolgens geheel of gedeeltelijk zijn. Volledige vrijstelling is mogelijk als de nieuwe selectieprocedure met behulp van een of meer selectietechnieken over heel de lijn dezelfde selectiecriteria toetst als de selectiecriteria waarvoor de kandidaat al eerder gunstige resultaten boekte.

De vrijstelling kan ook verleend worden voor een bepaald onderdeel van de selectieprocedure. De geslaagde kandidaat kan bijvoorbeeld, met behoud van zijn punten, in een volgende selectieprocedure vrijgesteld worden van de schriftelijke proef voor medewerker, als de nieuwe schriftelijke proef op dezelfde competenties betrekking heeft en dezelfde selectiecriteria toetst.
De kandidaten vragen zelf de volledige of gedeeltelijke vrijstelling aan. De aanstellende overheid beslist over de toekenning ervan.

Artikel 13, tweede lid, van het bovengenoemde besluit van 7 december 2007 bepaalt dat er in elk geval een vrijstelling van de selectie verleend wordt als de wekelijkse prestaties binnen die functie uitgebreid worden van een personeelslid dat na het slagen voor een selectieprocedure in een deeltijdse functie tewerkgesteld werd. Dat is logisch. Kandidaten worden niet hertest om gewoon dezelfde functie met een andere prestatieregeling uit te oefenen.