Binnen welke termijn doet de tuchtoverheid uitspraak en wie beslist als de tuchtoverheid niet voltallig heeft deelgenomen aan de hoorzitting?

Het tuchtprocedurebesluit van 20 juli 2018 bepaalt in artikel 13, §1, dat binnen zestig dagen na het afsluiten van het proces-verbaal van de laatste hoorzitting, of van het niet-verschijnen van de betrokkene, de tuchtoverheid uitspraak moet doen over de op te leggen tuchtmaatregel. Als er geen uitspraak wordt gedaan binnen die termijn, wordt de tuchtoverheid geacht af te zien van vervolging voor de feiten die de betrokkene ten laste worden gelegd.

Een dergelijke bepaling is vereist om het betrokken personeelslid binnen een redelijke termijn rechtszekerheid te geven over zijn situatie. De termijn van zestig dagen is ruim voldoende om na de verhoren te beraadslagen en een beslissing te nemen.

Bij betwisting zal de tuchtoverheid zelf moeten aantonen dat die termijn werd nageleefd. Zodra er gedurende meer dan zestig dagen bijvoorbeeld geen of geen bijkomende hoorzitting wordt georganiseerd, en er ook geen uitspraak wordt betekend, mag het betrokken personeelslid ervan uitgaan dat de voorgeschreven termijn om uitspraak te doen immers verstreken is.

De leden van de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn, het college van burgemeester en schepenen of het vast bureau naargelang van het geval, die niet permanent aanwezig waren tijdens het geheel van de hoorzittingen, mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen en aan de stemming over de op te leggen tuchtmaatregel. Alleen die leden van de tuchtoverheid die alle middelen hebben gehoord kunnen uitspraak doen over de feiten en de op te leggen tuchtstraf (artikel, 13, §2).