Moet op de wedde van de uitvoerende mandataris steeds een pensioenbijdrage van 7,5% worden ingehouden, ook als de mandataris reeds het maximum aan pensioenrechten heeft opgebouwd?

De pensioeninhouding van 7,5% op de wedde van een lokaal uitvoerende mandataris is in alle gevallen verplicht.

De pensioenmaterie is een federale bevoegdheid. Het hierna geformuleerde antwoord volgt uit informatie die de hiertoe bevoegde Federale Pensioendienst  (FPD) in dit verband heeft verstrekt.

De pensioenen verschuldigd op grond van de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en dat van hun rechtverkrijgenden zijn verplichte uitgaven ten laste van de gemeentebegroting. Het zijn dus de gemeenten zelf die instaan voor de betaling van de pensioenen van hun gewezen mandatarissen. Anderzijds dragen de mandatarissen ook zélf bij in de financiering van hun pensioen door het betalen van persoonlijke bijdragen.

Artikel 2 van de wet van 8 december 1976 stelt dat op de brutobezoldiging inhoudingen worden toegepast, overeenkomstig de regeling bepaald in artikel 118, §§ 1, 2, 3 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel (de zogenaamde Eenheidswet). Dit artikel 118 werd opgeheven door de wet van 15 mei 1984 houdende harmonisering in de pensioenregelingen. De verplichting voor de lokale mandatarissen tot het betalen van persoonlijke bijdragen ligt sindsdien vast in artikel 62 van dezelfde wet van 15 mei 1984.

Artikel 62 stelt: “Alle andere personen dan die bedoeld in artikel 59 [in deze categorie vallen de lokale uitvoerende mandatarissen] die een activiteit uitoefenen die hen recht geeft op een pensioen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1979 houdende economische en budgettaire hervormingen, zijn ertoe gehouden persoonlijk bij te dragen in de financiering van de pensioenregeling die uit hoofde van deze activiteit op hen toepasselijk is, door een verplichte afhouding die ten minste gelijk is aan die bepaald in artikel 60.”
Artikel 60 bepaalt: “Aan de in artikel 59 bedoelde personen toegekende wedde evenals de andere bezoldigingselementen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de rustpensioenen, zijn onderworpen aan een verplichte afhouding vastgesteld op 7,5 %”.

Op de brutoweddes die aan de burgemeesters en schepenen worden betaald, moeten de gemeenten dus een pensioeninhouding verrichten van 7,5%. Hierop bestaan geen uitzonderingen.

Artikel 7 van de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en dat van hun rechtverkrijgenden bepaalt immers dat wanneer er bij toepassing van de wet geen pensioenaanspraken kunnen worden erkend, de overeenkomstig artikel 2 ingehouden sommen definitief door de plaatselijke instelling verworven zijn.

Uit het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat de pensioeninhouding van 7,5% op de wedde van een lokaal uitvoerende mandataris verplicht is en in alle gevallen moet gebeuren.

Op grond van artikel 38, 8e, lid van de organieke OCMW-wet van 8 juli 1976 genieten de gewezen voorzitters, de gewezen ondervoorzitters en hun rechtverkrijgenden hetzelfde pensioenstelsel als dat dat van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gevestigd is.