Vredegerecht Waregem - Rolnummer 20A760 - Vonnis van 15 februari 2022

Rechtbank/Hof
Burger- of Strafrechtbank / Hof van beroep
Arrestnummer
20A760
Indiener
-
Datum uitspraak arrest
dinsdag 15 februari 2022
Samenvatting

-

Tekst arrest

 

VREDEGERECHT VAN HET KANTON WAREGEM

VONNIS

De plaatsvervangend rechter spreekt het volgende vonnis uit in de zaak van:

- Dienstverlenende vereniging (Vlaams Gewest) WEST-VLAAMSE INTERCOMMUNALE (AFGEKORT ALS "WVI"), ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder nummer 0205157869, die haar maatschappelijke zetel heeft te 8310 Brugge, Baron Ruzettelaan 35, en die keuze van woonst doet te 9000 Gent, Voskenslaan 419

met als advocaat meester Sven Boullart, die kantoor houdt te 9000 Gent, Voskenslaan 419 eisende partij

- Naamloze vennootschap PATRILAM, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder nummer 0442652867, die haar maatschappelijke zetel heeft te 1050 Brussel, Louizalaan 143/4

met als advocaat meester Peter L'Ecluse, die kantoor houdt te 1170 Watermaal-Bosvoorde, Terhulpsesteenweg 166 (Glave

met als advocaat meester Arnold Gits, die kantoor houdt te 8500 Kortrijk, President Kennedypark 31A

met als advocaat meester Michiel Deweirdt, die kantoor houdt te 9000 Gent, Molenaarsstraat 111/la verwerende partij

- GEMEENTE WIELSBEKE, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen,, die woont te 8710 Wielsbeke, Rijksweg 314 met als advocaat meester Benjamin D'Hollander, die kantoor houdt te 9000 Gent, Voskenslaan 419
eerste verwerende partij in tussenkomst en gemeenverklaring

- HET VLAAMS GEWEST, VERTEGENWOORDIGD DOOR DE VLAAMSE REGERING
voor wie optreedt de Vlaamse minister bevoegd voor Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen, de heer Somers Bart, wiens kabinet gevestigd is te 1000 Brussel aan het Arenberggebouw, Aren bergstraat 7, die haar maatschappelijke zetel heeft te 1000 Brussel, Koolstraat 35

met als advocaat meester Bart Staelens, die kantoor houdt te 8000 Brugge, Gerard Davidstraat 46/1 tweede verwerende partij in tussenkomst en gemeenverklaring

De wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken werd nageleefd.

De eisende partij heeft deze zaak ingeleid bij dagvaarding, betekend op 6 november 2020.

De eisende partij heeft het administratief dossier fysiek neergelegd ter griffie op 19 november 2020, overeenkomstig artikel 124, tweede lid Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 (hierna: VOD).

Op de openbare terechtzitting van 8 december 2020 werd de zaak verdaagd naar de zitting van 22 december 2020.

Op de openbare terechtzitting van 22 december 2020 heeft de verwerende partij overeenkomstig artikel 48, eerste lid, 3° VOD verklaard de wettigheid van de onteigening te betwisten, werden de overeengekomen conclusietermijnen bekrachtigd en werd de rechtsdag bepaald op 19 oktober 2021 (artikel 747, § 1 Ger.W.).

Gelet op de syntheseconclusie namens de eisende partij dd. 11 augustus 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum.

Gelet op de syntheseconclusie namens de verwerende partij dd. 15 september 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum.

Bij dagvaarding in tussenkomst en gemeenverklaring, betekend op 8 oktober 2021, werden de gemeente Wielsbeke en het Vlaams Gewest op verzoek van de verwerende partij / eisende partij in tussenkomst en gemeenverklaring in de zaak betrokken.

Op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2021 werden de overeengekomen conclusietermijnen bekrachtigd en werd de rechtsdag bepaald op 11 januari 2022 (artikel 747, § 1 Ger.W.).

Gelet op de conclusie namens de tweede verwerende partij in tussenkomst en gemeenverklaring dd. 29 oktober 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum.

Gelet op de synthesebesluiten namens de verwerende partij dd. 24 november 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum.

Gelet op de syntheseconclusie namens de eisende partij dd. 10 december 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum.

Gelet op de syntheseconclusie inzake tussenkomst en gemeenverklaring namens de eerste verwerende partij in tussenkomst en gemeenverklaring dd. 10 december 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum.

Gelet op het verzoekschrift namens de verwerende partij dd. 10 december 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum (artikel 748, § 2, tweede lid Ger.W,).

Gelet op de opmerkingen met betrekking tot het verzoekschrift namens de tweede verwerende partij in tussenkomst en gemeenverklaring dd. 16 december 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum (artikel 748, § 2, derde lid Ger.W.).

Gelet op de opmerkingen inzake het verzoek namens de eisende partij dd. 20 december 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum (artikel 748, § 2, derde lid Ger.W.).

Gelet op de opmerkingen inzake het verzoek namens de eerste verwerende partij in tussenkomst en gemeenverklaring dd. 20 december 2021, digitaal neergelegd ter griffie op dezelfde datum (artikel 748, § 2, derde lid Ger.W.).

De plaatsvervangend vrederechter heeft bij beschikking dd. 31 december 2021 het verzoek afgewezen als ongegrond (artikel 748, § 2, vierde lid Ger.W.).

Op de openbare terechtzitting van 11 januari 2022 heeft de plaatsvervangend vrederechter de partijen bij monde van hun raadslieden in hun middelen en besluiten gehoord.

De debatten werden gesloten.

De plaatsvervangend vrederechter heeft rekening gehouden met de procedurestukken en de bewijsstukken, waarvan er vierenveertig door de eisende partij, vierenveertig door de verwerende partij, zes door de eerste verwerende partij in tussenkomst en gemeenverklaring en achttien door de tweede verwerende partij in tussenkomst en gemeenverklaring werden neergelegd.

Motivering

De feiten

Op 4 juli 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wielsbeke het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan 'Wielsbeke' (hierna: GRS 'Wielsbeke') definitief vastgesteld, waarna het definitief werd goedgekeurd door de deputatie van de provincie West-Vlaanderen op 30 augustus 2012.

In uitvoering van voormeld GRS 'Wielsbeke' heeft de gemeenteraad van de gemeente Wielsbeke op 27 februari 2014 het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 'Lobeek' (hierna: GRUP 'Lobeek') en het bijhorend onteigeningsplan voorlopig vastgesteld, waarbij de WVI, als ontwerper van het GRUP 'Lobeek', eveneens als toekomstige onteigenende instantie zou optreden (stukken 2A en 2Ciii eiseres).

Vervolgens werd een openbaar onderzoek georganiseerd van 24 maart 2014 tot 22 mei 2014 (stukken 3C, 3D en 3E eiseres), waarbij vier bezwaarschriften - waarvan één uitgaande van NV Patrilam - werden ingediend (stukken 3F, 3G, 3H en 5 eiseres).

Op 27 mei 2014 heeft de GECORO (gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening) van de gemeente Wielsbeke beraadslaagd over het GRUP 'Lobeek' en de resultaten van het openbaar onderzoek. De GECORO heeft een algemeen gunstig advies voor de planopbouw van het GRUP 'Lobeek' verleend, en de bezwaren van NV Patrilam één voor één behandeld en als ongegrond afgewezen (stuk 4 eiseres).

Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wielsbeke het GRUP 'Lobeek' en het bijhorend onteigeningsplan definitief vastgesteld (hierna: definitieve onteigeningsbesluit dd. 26 juni 2014) (stukken 6Aen 6Ciii eiseres), waarna het GRUP 'Lobeek' definitief werd goedgekeurd door de deputatie van de provincie West-Vlaanderen op 2 oktober 2014 (stuk 6E eiseres). Het goedkeuringsbesluit van de deputatie van de provincie West-Vlaanderen werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 december 2014 (stuk 6H eiseres).

NV Patrilam is eigenaar van volgende onroerende goederen, gelegen binnen de perimeter van het GRUP 'Lobeek':
o het onbebouwd perceel grond, gelegen te 8710 Wielsbeke aan de verkeersrotonde die de N382 verbindt met de Stationstraat en de Ooigemstraat, kadastraal gekend als WIELSBEKE, le Afd., Sectie C, nr. 191G2;
o het onbebouwd perceel grond, gelegen te 8710 Wielsbeke aan de verkeersrotonde die de N382 verbindt met de Stationstraat en de Ooigemstraat, kadastraal gekend als WIELSBEKE, le Afd., Sectie C, nr. 191H2.
Deze percelen vallen onder 'deelaanduiding B' van het GRUP 'Lobeek', waar volgens de toelichtingsnota in hoofdzaak bedrijven en activiteiten zullen worden toegelaten die in een gestapelde bouwvorm kunnen worden ondergebracht. Het betreft voornamelijk kantoorhoudende bedrijven, bedrijven met een sterk imago of activiteiten met een zekere publieke aantrekkingskracht. Kantoren met een lokaal karakter en/of een lokale verankering, diensten, op handel gerichte kleinschalige bedrijvigheid, ondersteunende faciliteiten en eventuele collectieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik, kunnen in 'deelaanduiding B' van het GRUP 'Lobeek' worden ondergebracht (stuk 6B, p. 34 eiseres).

Met de arresten nr. 231.955 van 15 juli 2015 en nr. 239.353 van 11 oktober 2017 heeft de Raad van State de door NV Patrilam op 17 februari 2015 tegen het GRUP 'Lobeek' ingestelde vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, respectievelijk beroep tot nietigverklaring verworpen (stukken 7 en 8 eiseres).

Op 17 oktober 2018 heeft de raad van bestuur van de WVI enerzijds beslist de aanduiding van de WVI als onteigenende macht te aanvaarden voor de onroerende goederen die begrepen zijn in het onteigeningsplan dat samen met het GRUP 'Lobeek' werd opgemaakt, en anderzijds de bevoegde Vlaamse minister om een gemotiveerd ministerieel besluit te verzoeken dat het onteigeningsplan goedkeurt, dat beslist dat het algemeen nut de inbezitneming vereist van de onroerende goederen die begrepen zijn in het onteigeningsplan dat samen met het GRUP 'Lobeek' werd opgemaakt en dat de WVI aanduidt als onteigenende instantie met machtiging tot gerechtelijke onteigening over te gaan als bepaald in het VOD (stuk 9 eiseres).

Bij ministerieel besluit van 9 april 2019 houdende de machtiging tot onteigening verleend aan de West-Vlaamse Intercommunale voor de onroerende goederen gelegen in Wielsbeke, ter realisatie van het GRUP 'Lobeek' (hierna: ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019) werd de verwerving van de hierboven beschreven onroerende goederen, met een in te nemen oppervlakte en kadastraal bekend zoals vermeld op het bijgevoegde onteigeningsplan, tot algemeen nut erkend, de
onmiddellijke inbezitneming van deze onroerende goederen als volstrekt noodzakelijk beschouwd en de WVI ertoe gemachtigd om deze onroerende goederen te onteigenen (stuk 17 eiseres). Dit besluit werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 april 2019 (stuk 40 eiseres).

Op 27 juni 2019 heeft NV Patrilam een verzoekschrift tot vernietiging ingediend bij de Raad van State (stuk 28 eiseres) waarbij het de nietigverklaring vordert van zowel het definitieve onteigeningsbesluit dd. 26 juni 2014 als het ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019.

Met het arrest nr. 250.752 van 1 juni 2021 heeft de Raad van State zich zonder rechtsmacht verklaard, gezien NV Patrilam met het oog op de onteigening op 6 november 2020 werd gedagvaard om te verschijnen voor deze rechtbank (stuk 35 eiseres).
Op 14 juli 2021 werd een aanvraag ingediend door NV Patrilam tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning tot het verkavelen van het terrein in twee loten waarbij rekening wordt gehouden met het recht van uitweg zoals toegekend bij vonnis dd. 13 april 2021 van deze rechtbank (stuk 1/10 verweerster).

De vordering(en)

1) West-Vlaamse Intercommunale (afgekort als 'WVI'), eiseres in onteigening, vordert bij syntheseconclusie dd. 10 december 2021 dat:
- voor recht wordt gezegd dat de vordering regelmatig is ingesteld, dat de door de wet gestelde formaliteiten zijn vervuld en dat het onteigeningsplan van toepassing is op de goederen waarvan de onteigening wordt gevorderd;
- vervolgens een gerechtsdeskundige wordt aangesteld en diens opdracht met betrekking tot de plaatsbeschrijving en het verslag over de definitieve vergoeding wordt bepaald;
- vervolgens de onteigening wordt uitgesproken van de volgende onroerende goederen:

o het onbebouwd perceel grond met een oppervlakte van 23 a 82 ca grond, gelegen te 8710 Wielsbeke aan de verkeersrotonde die de N382 verbindt met de Stationstraat en de Ooigemstraat, 1ste Afd., Sectie C, nr. 191G2, gekend als inneming met volgnummer 1 op voornoemd onteigeningsplan;
o het onbebouwd perceel grond met een oppervlakte van 3 a 68 ca grond, gelegen te 8710 Wielsbeke aan de verkeersrotonde die de N382 verbindt met de Stationstraat en de Ooigemstraat, 1ste Afd., Sectie C, nr. 191H2, gekend als inneming met volgnummer 2 op voornoemd onteigeningsplan;

- vervolgens datum en uur van de installatievergadering op de plaats van de onroerende goederen in aanwezigheid van de partijen en de aangestelde gerechtsdeskundige wordt bepaald;

- het bedrag van de provisionele vergoeding wordt bepaald;

- voor recht wordt gezegd dat eiseres in onteigening mits consignatie van het provisionele vergoedingsbedrag en mits het naleven van de bij artikel 53 van het Vlaams Onteigeningsdecreet voorgeschreven formaliteiten in het bezit kan treden van de te onteigenen goederen en dat, bij gebreke aan vrijwillige ontruiming, eiseres in onteigening ertoe gemachtigd is om de voornoemde onroerende goederen te doen ontruimen, desnoods met behulp van de eerste daartoe aangezochte gerechtsdeurwaarder;

- de vordering van een rechtsplegingsvergoeding van 6.500,00 euro door verweerster in onteigening wordt verworpen en dat de uitspraak dienaangaande wordt aangehouden tot op het ogenblik van het tussen te komen definitief onteigeningsvonnis;

- wat de vordering tot tussenkomst en gemeenverklaring van de gemeente Wielsbeke en het Vlaams Gewest door verweerster in onteigening betreft:
o geen acht wordt geslagen op deze vordering tot tussenkomst en gemeenverklaring;
o voor recht wordt gezegd dat de vordering tot tussenkomst en gemeenverklaring niet regelmatig werd ingesteld en niet-toelaatbaar is;
- de overige vorderingen van verweerster in onteigening als niet-ontvankelijk, minstens als ongegrond worden afgewezen.

2) NV Patrilam, verweerster in onteigening, vordert bij synthesebesluiten dd. 24 november 2021 dat:
- de volgende prejudiciële vragen gesteld worden aan het Europese Hof van Justitie overeenkomstig artikel 267 VWEU:
o "Dient artikel 63(1) VWEU in die zin te worden verstaan dat deze bepaling nationale wetgeving, zoals artikel 62 van het Decreet van 6 juli 2001 op de intergemeentelijke samenwerking en artikel 6 van het Decreet van 24 februari 2017 betreffende onteigening voor het algemeen nut, die samenwerkingsverbanden van gemeenten een onteigeningsbevoegdheid verleent, uitsluit, daar deze zulke samenwerkingsverbanden van gemeenten een bijzonder voordeel bezorgt dat de beleggingen of de aankoop van onroerende goederen uit andere lidstaten minder aantrekkelijk maakt?"
o "Dient artikel 63(1) VWEU in die zin te worden verstaan dat het de onteigening uitsluit door samenwerkingsverbanden van gemeenten van onroerende goederen, gebaseerd op een onteigeningsbevoegdheid voor zulke samenwerkingsverbanden op grond van nationale wetgeving zoals artikel 62 van het Decreet van 6 juli 2001 op de intergemeentelijke samenwerking en artikel 6 van het Decreet van 24 februari 2017 betreffende onteigening voor het algemeen nut, als deze onteigeningsbevoegdheid tot gevolg heeft of kan hebben dat het beleggingen of de aankoop van onroerende goederen uit andere lidstaten minder aantrekkelijk maakt?"

- verder de vordering van eiseres in onteigening ongegrond wordt verklaard;
- voor recht wordt gezegd dat het besluit van 9 april 2019 van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, waarbij de West-Vlaamse Intercommunale, Baron Ruzettelaan 35 te 8310 Brugge ertoe gemachtigd wordt over te gaan tot de gerechtelijke onteigening van de onroerende goederen, gelegen aan de Stationstraat - Gewestweg N382 te Wielsbeke, kadastraal gekend als le Afd., Sectie C, nrs. 191G2 en 191H2,
onwettig is en buiten beschouwing moet gelaten worden;
- voor recht wordt gezegd dat het besluit van 26 juni 2014 van de gemeenteraad van Wielsbeke waarbij het GRUP 'Lobeek' en het onteigeningsplan definitief worden vastgesteld, onwettig is en buiten beschouwing moet gelaten worden;

- voor recht wordt gezegd dat de vordering tot machtiging tot gedwongen ontruiming onontvankelijk, minstens ongegrond is;
- het tussen te komen vonnis gemeen wordt verklaard aan de tussenkomende partijen;
- voor recht wordt gezegd dat de vorderingen van de tussenkomende partijen ongegrond zijn;
- akte wordt genomen van het voorbehoud om een schadevergoeding te vorderen lastens eiseres in onteigening;
- eiseres in onteigening wordt veroordeeld tot de kosten van het geding, begroot aan de zijde van verweerster in onteigening op de rechtsplegingsvergoeding ten belope van 6.500,00 euro.

3) Gemeente Wielsbeke, eerste verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring, vordert bij syntheseconclusie inzake tussenkomst en gemeenverklaring dd. 10 december 2021 dat:
- de vordering tot tussenkomst en gemeenverklaring als niet-toelaatbaar, minstens als ongegrond wordt afgewezen;
- verweerster in onteigening t.a.v. eerste verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring veroordeeld wordt tot een schadevergoeding van 5.000,00 euro wegens tergend en roekeloos geding;
- verweerster in onteigening in elk geval veroordeeld wordt in de kosten van het geding, aan de zijde van eerste verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring voorlopig begroot op de geïndexeerde maximale rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald in artikel 1022 Ger.W., van 13.000.00 euro.

4) Het Vlaams Gewest, tweede verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring. vordert bij conclusie dd. 29 oktober 2021 dat:
- het ministerieel machtigingsbesluit wettig genomen werd;
- de vordering van verweerster in onteigening t.a.v. tweede verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring afgewezen wordt als volstrekt ongegrond;
- verweerster in onteigening veroordeeld wordt tot het betalen van een vergoeding wegens tergend en roekeloos geding aan tweede verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring van 5.000.00 euro;
- verweerster in onteigening veroordeeld wordt tot betaling van de kosten t.a.v. tweede verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring, met inbegrip van een rechtsplegingsvergoeding van 3.120,00 euro.

Beoordeling van de vordering(en)

Nopens de toepasselijke wetgeving

a.
Overeenkomstig artikel 38, eerste lid, 1° van het besluit van 27 oktober 2017 van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 (hierna:
Onteigeningsuitvoeringsbesluit) trad het VOD in werking op 1 januari 2018.
Artikel 124, eerste lid VOD bepaalt dat Titel 3 'Bestuurlijke fase' van dit decreet niet van toepassing is op de lopende administratieve procedures die onderworpen blijven aan de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit decreet. Op 1 januari 2018 was de administratieve procedure van de onteigening die het voorwerp uitmaakt van deze gerechtelijke procedure al aangevat. De administratieve fase blijft in casu aldus onderworpen aan de grotendeels, door middel van de artikelen 108 tot en met 111 VOD, opgeheven bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 (hierna: VCRO) en aan de, door middel van artikel 122, eerste lid, 2° VOD, opgeheven wet van 27 mei 1870 houdende vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten inzake onteigening ten algemenen nutte.

In onderhavige onteigeningsprocedure is het VOD dan ook slechts van toepassing vanaf de aanvang van de gerechtelijke fase, gezien de dagvaarding die de gerechtelijke procedure tot onteigening heeft opgestart, werd betekend op 6 november 2020 en aldus dateert van na de inwerkingtreding van het VOD.

Nopens de dagvaarding in tussenkomst en gemeenteverklaring

b.
Bij dagvaarding in tussenkomst en gemeenverklaring dd. 8 oktober 2021 heeft verweerster in onteigening / eiseres in tussenkomst en gemeenverklaring de gemeente Wielsbeke en het Vlaams Gewest in de zaak betrokken, opdat onderhavig vonnis gemeen zou worden verklaard aan deze tussenkomende partijen.

Eiseres in onteigening vordert dat voor recht wordt gezegd dat de vordering tot tussenkomst en gemeenverklaring niet regelmatig werd ingesteld en niet-toelaatbaar is. De gemeente Wielsbeke, eerste verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring, vraagt de vordering tot tussenkomst en gemeenverklaring als niet-toelaatbaar, minstens als ongegrond af te wijzen. Het Vlaams Gewest, tweede verweerster in tussenkomst en gemeenverklaring, eist dat dezelfde vordering als volstrekt ongegrond wordt afgewezen.

Luidens artikel 2 Ger.W. zijn de in het Gerechtelijk Wetboek gestelde regels van toepassing op alle rechtsplegingen, behoudens wanneer deze geregeld worden door niet uitdrukkelijk opgeheven wetsbepalingen of door rechtsbeginselen, waarvan de toepassing niet verenigbaar is met de toepassing van de bepalingen van dit wetboek. Het VOD is een lexspecialis ten aanzien van het Gerechtelijk Wetboek. Voor hetgeen niet uitdrukkelijk wordt geregeld door het VOD, moet beroep worden gedaan op de gemeenrechtelijke bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek (Vl. Parl.St. VI.Parl. 2016-17, nr. 991/1, 76). Bijgevolg verloopt de tussenkomst in de gerechtelijke fase van een onteigeningsprocedure, op de specifieke bepalingen hierover in het VOD na, volgens de artikelen 811 tot en met 814 Ger.W.

In casu betreft het een eis tot bindendverklaring van onderhavig vonnis, hetgeen een gedwongen tussenkomst, conform artikel 813, tweede lid Ger.W., met een louter bewarend karakter inhoudt (J. LAENENS, D. SCHEERS, P. THIRIAR, S. RUTTEN en B. VANLERBERGHE, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2019, 553, nr. 1163).

Artikel 48, eerste lid, 2° VOD bepaalt, met betrekking tot de inleidingszitting, dat de vrederechter als tussenkomende partijen de houders van zakelijke of persoonlijke rechten die erom verzoeken, aanvaardt, zonder verdere procedure en vertraging, terwijl artikel 49, § 3 VOD stipuleert, wat de pleitzitting betreft, dat de vrederechter de derde belanghebbenden die er nog om zouden verzoeken, aanvaardt als tussenkomende partijen, zonder verdere procedure of vertraging.

Vooreerst stelt de vrederechter vast dat noch de gemeente Wielsbeke, noch het Vlaams Gewest een zakelijk of persoonlijk recht kunnen doen gelden op de kwestieuze onroerende goederen, waardoor beiden alleszins niet op basis van artikel 48, eerste lid, 2° VOD zouden kunnen tussenkomen. Artikel 49, § 3 VOD laat evenwel de deur open voor elke derde belanghebbende die er nog om zou verzoeken, om tussen te komen in de gerechtelijke onteigeningsprocedure op de pleitzitting.

Belangrijk is dat deze tussenkomst dient te gebeuren "zonder verdere procedure of vertraging". Ten gevolge van deze zinsnede, hetgeen trouwens een toepassing van het principe in artikel 814 Ger.W. uitmaakt (Cass. 19 april 1979, Arr.Cass. 1978-79, 976, noot F.D.), slaat de vrederechter geen acht op de dagvaarding in tussenkomst en gemeenverklaring dd. 8 oktober 2021.

De vrederechter merkt immers op dat verweerster in onteigening onnoemelijk lang heeft gewacht om de gemeente Wielsbeke en het Vlaams Gewest in de zaak te betrekken, gelet op het feit dat reeds op de inleidingszitting van 22 december 2020 de datum van de pleitzitting werd gefixeerd op 19 oktober 2021. Noch op de inleidingszitting van 22 december 2020, noch in haar tussentijdse conclusies heeft verweerster in onteigening gewag gemaakt van een gedwongen tussenkomst, om dan zeven werkdagen voor de pleitzitting van 19 oktober 2021 onverwachts de gemeente Wielsbeke en het Vlaams Gewest te dagvaarden in tussenkomst en gemeenverklaring, ten gevolge waarvan de gerechtelijke onteigeningsprocedure werd vertraagd, gezien de pleitzitting uiteindelijk werd uitgesteld naar 11 januari 2022. Partijen hadden ter zitting van 19 oktober 2021 zelf deels aangestuurd op de regeling van een bijkomende conclusiekalender.

De vrederechter verklaart de vordering tot tussenkomst en gemeenverklaring toelaatbaar, maar wijst deze af als ongegrond met veroordeling van eiseres in tussenkomst en gemeenverklaring tot het betalen van de gerechtskosten zoals hierna bepaald.

Nopens de vordering met betrekking tot tergend en roekeloos geding

c.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een tergend en roekeloze procedure zodat er geen aanleiding is tot het betalen van een schadevergoeding.

Het loutere feit van het laattijdig uitsturen van de dagvaarding in tussenkomst en gemeenverklaring is op zichzelf niet tergend en roekeloos, gezien dat al bij al slechts een kleine vertraging heeft teweeggebracht en geen schade hierdoor bewezen wordt.

Dit klemt des te meer waar één van de in tussenkomst gedagvaarde partijen ook zelf de wettigheid vordert van het ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019.

Nopens de exceptie van onwettigheid van de onteigening

d.
Krachtens artikel 46, § 1, eerste lid VOD wordt de zaak bij dagvaarding aanhangig gemaakt bij de vrederechter, waarna, overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid VOD, binnen drie maanden na de inleidingszitting uitspraak over de wettigheid van de onteigening wordt gedaan. In casu werd door partijen op de inleidingszitting van 22 december 2020 afstand gedaan van de termijn van drie maanden voor uitspraak.

Overeenkomstig artikel 159 Gw. oefent de rechterlijke macht volstrekte controle uit op de wettigheid van het optreden van de uitvoerende macht en van de andere bestuurlijke overheden (zie I. COOREMAN (ed.), De wettigheidstoets van artikel 159 van de Grondwet, Brugge, die Keure, 2010, 378 p.). Tijdens de administratieve fase van de onteigeningsprocedure stelt de onteigenende instantie de wettelijk voorziene administratieve handelingen en neemt het alle noodzakelijke procedurestappen. Het spreekt voor zich dat deze administratieve fase correct en volledig moet worden afgewerkt vooraleer tot de gerechtelijke fase kan worden overgegaan (S. VERNAlLLEN en S. DE LEENER, "De administratieve fase van de onteigening" in R. PALMANS en J. TOURY (eds.),

Onteigeningen in Vlaanderen na de zesde staatshervorming, Antwerpen, Intersentia, 2015, 65, nr. 1).
De vrederechter dient vast te stellen of de administratieve fase van de onteigeningsprocedure regelmatig is verlopen en of de voorgeschreven formaliteiten vervuld zijn.

Deze controle is noodzakelijkerwijze slechts marginaal, m.a.w. de vrederechter vermag enkel bij een manifest onredelijke beoordeling van de overheid een sanctie op te leggen (A. VASTERSAVENDTS, "De eenzijdige procedure voor de Vrederechter" in J. GHYSELS en R. PALMANS (eds.), Onteigeningen.
De voorafgaande fase, Antwerpen, Intersentia, 2006, 311-312, nr. 16). De rechter mag zich in geen geval in de plaats van de overheid stellen (Cass. 3 januari 2008, NJW 2008, 123).

Dit wettigheidstoezicht door de vrederechter omvat zowel een controle op extern als op intern vlak (zie Vred. Westerlo 4 juni 2012, RW 2013-14, afl. 11, 432-439). Het extern wettigheidstoezicht behelst het toezicht op de bevoegdheid, de procedure en de vormvoorschriften. Zo dient de vrederechter na te gaan of de wettelijk bepaalde procedure werd gerespecteerd. Het intern wettigheidstoezicht daarentegen, betreft de middelen die betrekking hebben op de inhoud, het voorwerp, de motieven en het met de onteigening nagestreefde doel. De vrederechter dient te onderzoeken of de onteigenende overheid geen machtsafwending of machtsoverschrijding heeft gepleegd.

e.
De basisvoorwaarden om tot onteigening te kunnen overgaan zijn enerzijds terug te vinden in artikel 16 Gw. en anderzijds in artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM (hierna: EAP bij EVRM).

Recent kwam daar nog artikel 3 VOD bij. Deze wetsbepaling herneemt de grondwettelijke en mensenrechtelijke onteigeningsvoorwaarden uit respectievelijk artikel 16 Gw. en artikel 1 EAP bij EVRM.

Artikel 16 Gw. bepaalt:
"Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling."

Artikel 1 EAP bij EVRM bepaalt:
"Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan iemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden neergelegd voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren."

f.
Onteigening kan enkel en alleen geschieden in het algemeen belang en mag geen arbitrair karakter vertonen. Indien er geen algemeen nut voorhanden is, kan er onmogelijk tot onteigening worden overgegaan. Luidens artikel 2.4.3, § 1 VCRO kan elke verwerving van onroerende goederen, vereist voor de verwezenlijking van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, door onteigening ten algemenen nutte tot stand worden gebracht (zie ook GwH 8 december 2011, nr. 186/2011). Deze wetsbepaling stelt een weerlegbaar vermoeden van algemeen nut in voor elke onteigening ter uitvoering van de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan (Cass. 12 februari 2021, AR C.20.0317.N).

In casu is de verwerving van de percelen van verweerster in onteigening vereist voor de verwezenlijking van het GRUP 'Lobeek', en wordt deze ingevolge artikel 2.4.3, § 1 VCRO vermoed van algemeen nut te zijn. Verweerster in onteigening slaagt er geenszins in dit vermoeden te weerleggen.

g.
Luidens artikel 16 Gw., kan eveneens slechts tot onteigening worden overgegaan "in de gevallen bij de wet bepaald". Er dient m.a.w. een wettelijke grondslag voor de onteigening voorhanden te zijn, de zogenaamde habilitatie. De vrederechter stelt vast dat in casu zowel artikel 2.4.3, § 1VCRO als artikel 16 van het decreet van 13 juli 2012 ruimtelijke economie een voldoende rechtsgrond uitmaken (Mvt. Parl.St. VI.Parl. 2016-17, nr. 991/1, 40-42).

h.
Op de vereiste van de onteigeningsnoodzaak wordt hierna ingegaan (infra n-o).

i.
De vrederechter stelt vast dat de dagvaarding dd. 6 november 2020 voldoet aan de vereisten van artikel 46, §§ 3-4 VOD. Enerzijds bevat de dagvaarding een afschrift van zowel het definitieve onteigeningsbesluit dd. 26 juni 2014 als van het ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019, alhoewel beide strikt gezien niet bij de dagvaarding dienden te worden gevoegd (Vred. Gent (IV) 20 september 2019, T.Vred, 2020, afl. 9-10, 560). Anderzijds vermeldt de dagvaarding het bedrag van het finaal aanbod (173.937,50 euro), het feit dat er geen houders van een zakelijk of een persoonlijk recht gekend zijn en de volledige inhoud van artikel 47 VOD.

j.
Vooreerst werpt verweerster in onteigening op dat eiseres in onteigening in haar vordering voor de twee afzonderlijke percelen foutieve oppervlaktes vermeldt, namelijk 23 a 82 ca en 3 a 68 ca. Volgens verweerster in onteigening zouden deze oppervlaktes niet overeenstemmen met de werkelijke oppervlaktes van de te onteigenen percelen, waardoor de indruk zou worden gewekt dat deze percelen kleiner zijn dan in werkelijkheid en dat ze eveneens te klein zijn voor zelfstandige ontwikkeling.

Verweerster in onteigening verwijst hierbij, zonder enige verdere onderbouwing of voorlegging van andere stukken, naar het beschikkend gedeelte van een vonnis dd. 13 april 2021 van deze rechtbank (stuk 11/18 verweerster), waarin terloops wordt vermeld dat de oppervlakte van de twee percelen samen 29 a 95 ca bedraagt.

Echter, de oppervlakte van de twee voornoemde percelen is in die procedure, bij gebrek aan enige relevantie, nooit ter sprake gekomen, noch werden er toen stukken voorgelegd waaruit zou blijken dat de oppervlakte van de twee percelen samen wel degelijk 29 a 95 ca bedraagt. De foutieve oppervlakte vermeld in een vroeger vonnis van deze rechtbank betrof dan ook een loutere overname van de oppervlakte die verweerster in onteigening had vermeld in haar persoonlijke uiteenzetting van de feiten in die procedure.

De vrederechter is van oordeel dat de oppervlaktes vermeld in de vordering van eiseres in onteigening als waarheidsgetrouw voorkomen, gezien zowel het uittreksel uit de kadastrale leggers (stuk 3B eiseres) als de onteigeningstabel bij het onteigeningsplan (stukken 6Ciii en 10 eiseres) de oppervlaktes 23 a 82 ca en 3 a 68 ca vermelden.

De vrederechter wijst er tevens op dat, in de huidige stand van de procedure, de juiste oppervlaktes van de percelen zonder belang zijn voor de omvang van de onteigening. Beide percelen van verweerster in onteigening worden integraal onteigend, waardoor dit duidt op de volledige oppervlaktes. De objectieve vaststelling van de exacte oppervlaktes van de percelen is een taak van de deskundige die in een eventuele volgende fase van de onteigeningsprocedure optreedt.

Overigens kan eiseres in onteigening uitsluitend de oppervlaktes bepalen aan de hand van de gegevens waarover zij op heden redelijkerwijze kan beschikken, zoals in casu het uittreksel uit de kadastrale leggers (stuk 3B eiseres), Het eerste middel is ongegrond.

k.
Ten tweede voert verweerster in onteigening aan dat het onteigeningsplan, bij gebrek aan voorlegging en goedkeuring door de Vlaamse regering, nog niet definitief is, en bijgevolg niet uitvoerbaar. Ook het ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019 kan volgens verweerster in onteigening bezwaarlijk als een uitdrukkelijke goedkeuring van het onteigeningsplan worden aanzien, vermits het besluit enkel uitdrukkelijk tot de machtiging tot onteigening zou beslissen.

Artikel 1 van het ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019 bepaalt:
"De verwerving van de onroerende goederen gelegen in Wieisbeke, met een in te nemen oppervlakte en kadastraal bekend zoals vermeld op het biiaevoeade onteiaeninasolan. wordt tot nut van het algemeen erkend [...]" (stuk 17 eiseres).
Naast de verwijzing naar het onteigeningsplan in artikel 1 van voormeld ministerieel machtigingsbesluit, werd het onteigeningsplan uitdrukkelijk goedgekeurd - middels een gedag- en gehandtekende stempel - om gehecht te worden aan dit besluit (stuk 19 eiseres).

In de rechtsleer wordt opgemerkt dat wanneer in de overwegingen van het ministerieel machtigingsbesluit specifiek wordt verwezen naar het onteigeningsplan in kwestie, het duidelijk is dat het onteigeningsplan als een integraal deel van het machtigingsbesluit moet worden beschouwd, des te meer indien het uitdrukkelijk goedgekeurd werd om eraan gehecht te worden (S. VERNAILLEN en S. DE LEENER, "De administratieve fase van de onteigening" in R. PALMANS en J. TOURY (eds.),
Onteigeningen in Vlaanderen na de zesde staatshervorming, Antwerpen, Intersentia, 2015, (65) 81, nr. 34).

De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding heeft aldus wel degelijk het onteigeningsplan zelf goedgekeurd, en op basis daarvan eiseres in onteigening ertoe gemachtigd om de onroerende goederen te onteigenen. Daarbovenop stelt verweerster in onteigening dat er geen enkele wettelijke bepaling is die de goedkeuring van onteigeningsplannen delegeert aan de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding.

De vrederechter wijst op artikel 2.4.4, § 2, tweede lid VCRO, zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van het VOD, dat bepaalt dat het onteigeningsplan dat gelijktijdig met het provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt, tegelijk met het ruimtelijk uitvoeringsplan onderworpen wordt aan de procedureregels bepaald voor het opmaken van dat ruimtelijk uitvoeringsplan tot en met de definitieve vaststelling door, naargelang het geval, de provincieraad dan wel de gemeenteraad. Het onteigeningsplan wordt aan de Vlaamse Regering voorgelegd nadat het provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan is goedgekeurd. De Vlaamse Regering beslist over de goedkeuring van het onteigeningsplan en het verlenen van de
onteigeningsmachtiging.

Bij artikel 13, eerste lid van het besluit van 25 juli 2014 van de Vlaamse Regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, opgeheven door artikel 36 Onteigeningsuitvoeringsbesluit, doch van toepassing voor de inwerkingtreding van het VOD, beschikt de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, over delegatie om onteigeningsmachtigingen te verlenen ten algemenen nutte, behoudens in de gevallen bepaald in de wet, onder meer aan de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.

Hoewel artikel 13, eerste lid van het besluit van 25 juli 2014 van de Vlaamse Regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, enkel delegeert om onteigeningsmachtigingen te verlenen ten algemenen nutte, staat vast dat deze delegatie van bevoegdheid onlosmakelijk verbonden is met de goedkeuring van onteigeningsplannen. In het tegenovergestelde scenario zou de Vlaamse regering moeten oordelen over het onteigeningsplan, waarna de Vlaamse minister al dan niet de onteigeningsmachtiging zou moeten verlenen. Dit zou indruisen tegen de bedoeling van de Vlaamse decreetgever om een 'éénloketfunctie' te organiseren, hetgeen ook blijkt uit de inmiddels - door artikel 37, eerste lid, 2° Onteigeningsuitvoeringsbesluit - opgeheven omzendbrief BB 2011/5 van 14 oktober 2011 (besluit van de Vlaamse Regering inzake onteigeningen ten algemenen nutte ten behoeve van de gemeenten, de provincies, de autonome gemeentebedrijven, de autonome provinciebedrijven, de O.C.M.W.'s, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen), dat bepaalt dat de goedkeuring van het onteigeningsplan en
onlosmakelijk daarmee verbonden de onteigeningsmachtiging exclusief door de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur wordt gegeven (S. VERNAILLEN en S. DE LEENER, "De administratieve fase van de onteigening" in R. PALMANS en J. TOURY (eds.), Onteigeningen in Vlaanderen na de zesde staatshervorming, Antwerpen, Intersentia, 2015, (65) 82-83, nr. 36-37).

I.
Verweerster in onteigening merkt daarnaast op dat ze niet voorafgaandelijk aan het openbaar onderzoek werd ingelicht, waardoor zij haar bezwaarrecht niet naar behoren heeft kunnen uitoefenen. Het door de gemeenteraad van de gemeente Wielsbeke op 27 februari 2014 voorlopig vastgesteld GRUP 'Lobeek' en het bijhorend onteigeningsplan werden onderworpen aan een openbaar onderzoek dat liep van 24 maart 2014 tot 22 mei 2014. Op 19 mei 2014 diende verweerster in onteigening een tamelijk omstandig bezwaarschrift in bij de GECORO van de gemeente Wielsbeke (stuk 3H eiseres).

Derhalve werd de doelstelling van het openbaar onderzoek bereikt, namelijk iedere belanghebbende - inclusief verweerster in onteigening - de mogelijkheid geven om bezwaren te formuleren op het GRUP 'Lobeek' en het bijhorend onteigeningsplan.

Verweerster in onteigening kan bezwaarlijk stellen dat zij haar bezwaarrecht niet naar behoren heeft kunnen uitoefenen. Bij gebrek aan belang is het derde middel ongegrond.

m.
Verder stelt verweerster in onteigening dat het onteigeningsplan geen correcte gegevens bevat. Het onteigeningsplan zou kennelijk niet de juiste voorstelling maken van de goederen die onder het onteigeningsplan vallen, zou private kavels van verweerster in onteigening die nog niet onteigend zijn als onteigend aanduiden en zou niet de juiste configuratie van de eigendomsverhoudingen bevatten.

De vrederechter stelt vast dat het onteigeningsplan in casu in overeenstemming is met artikel 2.4.4, § 1VCRO, zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van het VOD. Deze wetsbepaling schrijft voor dat het onteigeningsplan de omtrek van de te onteigenen goederen dient aan te geven, afzonderlijk of tot stroken samengevoegd, met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte en de aard van de percelen, en met de naam van de eigenaars volgens de kadastrale gegevens. Het onteigeningsplan moet eveneens voor elk te onteigenen perceel de onteigenende rechtspersoon vermelden. Wat de uit te voeren werken en onroerende verrichtingen betreft, kan het onteigeningsplan zich beperken tot het overnemen van de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

De onteigeningstabel bij het onteigeningsplan (stukken 6Ciii en 10 eiseres) bevat alle kadastrale vermeldingen waarnaar artikel 2.4.4, § 1 VCRO verwijst, inclusief de naam van de eigenaar van de percelen (NV Patrilam). Dezelfde onteigeningstabel vermeldt eveneens de naam van de onteigenende macht (WVI).

De eigendom van de aangrenzende percelen, die vroeger één geheel vormden met de percelen van verweerster in onteigening en die op heden een verkeersrotonde uitmaken, was op het moment dat het onteigeningsplan werd opgesteld - en vandaag de dag nog steeds - in handen van het Vlaams Gewest. Deze aangrenzende percelen behoorden in het verleden toe aan verweerster in onteigening, maar werden onteigend middels het declaratief onteigeningsvonnis dd. 22 maart 2011, waarin deze
rechtbank had vastgesteld dat alle door de wet voorgeschreven voorwaarden en vormvereisten in acht waren genomen. De eigendom van deze percelen werd dan ook op 22 maart 2011 volledig overgedragen aan het Vlaams Gewest. De latere vaststelling van de onwettigheid van de onteigening door de herzieningsrechter en de eventueel daaropvolgende cassatieprocedure hebben niet automatisch tot gevolg dat deze eigendomsoverdracht als ongedaan moet worden beschouwd (Cass. 3 april 2015, TBO 2015, 252). Het onteigeningsplan bevat dan ook een correcte weergave van de eigendomsverhoudingen, en duidt terecht enkel de twee percelen van verweerster in onteigening aan als private kavels.

Daarbovenop benadrukt verweerster in onteigening dat haar vroegere maatschappelijke zetel, en derhalve een foutief adres, is opgenomen in het onteigeningsplan. Volgens de rechtspraak van de Raad van State kan een vaagheid of onduidelijkheid van het onteigeningsplan slechts aanleiding geven tot de onwettigheid van de onteigening, indien vaststaat dat de onjuistheden een beslissende invloed op de onteigeningsbeslissing(en) hebben gehad of ten minste kunnen hebben gehad (RvS 25 november 2005, nr. 151.748; RvS 29 april 2009, nr. 192.817). Indien ten gevolge van een feitelijke onjuistheid van het onteigeningsplan er discussie kan bestaan over het voorwerp van de onteigening of de omvang ervan, dan kan het de wettigheid van de onteigening aantasten (S. VERNAILLEN en S. DE LEENER, "De administratieve fase van de onteigening" in R. PALMANS en J. TOURY (eds.), Onteigeningen in Vlaanderen na de zesde staatshervorming, Antwerpen, Intersentia, 2015, (65) 77, nr. 24).

De vrederechter ziet niet in hoe de louter foutieve vermelding van de maatschappelijke zetel van verweerster in onteigening in het onteigeningsplan een beslissende invloed kan gehad hebben op het definitieve onteigeningsbesluit dd. 26 juni 2014 of op het ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019. Dit gebrek van het onteigeningsplan vormt evenmin een kennelijke miskenning van het zorgvuldigheidsbeginsel.

Het vierde middel is eveneens ongegrond.

n.
Verweerster in onteigening meent ook dat er geen onteigeningsnoodzaak voorhanden is. De onteigeningsnoodzaak heeft betrekking op de volgende drie elementen: (1) het doel van de onteigening, (2) de onteigening als middel en (3) het voorwerp van de onteigening (S. VERBIST, De onteigening ten algemene nutte als instrument van de ruimtelijke ordening, onuitg. doctoraal proefschrift rechten KU Leuven, 2011, 86-89). De Vlaamse decreetgever heeft in artikel 3, § 3 VOD nog eens herhaald dat de onteigening slechts mogelijk is als dit noodzakelijk is, en de afzonderlijke elementen waarop de onteigeningsnoodzaak betrekking heeft, decretaal verankerd. De onteigeningsnoodzaak dient steeds in concreto geëvalueerd te worden (MvT, Parl.St. VI.Parl. 201617, nr. 991/1, 36).

De motivering van een onteigeningsbesluit moet vermelden waarom de onteigening noodzakelijk is, hetgeen impliceert dat de motivering moet berusten op werkelijke feiten, dat daaruit een redelijk verband tussen de voorgenomen onteigening en het vooropgestelde doel kan afgeleid worden en dat, naargelang het geval, daaruit blijkt dat de genomen beleidsopties afgewogen werden (Cass. 11 september 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 9,1634).

Verder zijn de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (hierna: Wet Motivering Bestuurshandelingen) van toepassing. Wat de noodzaak van het onteigeningsdoel betreft, dient te worden gekeken naar de motiveringen van het definitieve onteigeningsbesluit dd. 26 juni 2014 en het ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019, zonder zich uit te spreken over de opportuniteit van de door de overheid beoogde doelstelling(en) waarvoor onteigend wordt. De noodzaak van het onteigeningsdoel betekent dat de gedwongen grondverwerving noodzakelijk moet zijn om het vooropgestelde doel van de onteigening te realiseren.

Het definitieve onteigeningsbesluit dd. 26 juni 2014 verwijst naar het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Wielsbeke dd. 27 februari 2014 waarbij het GRUP 'Lobeek' en het bijhorend onteigeningsplan voorlopig worden vastgesteld. Er wordt gewezen op de nood van een globale aanpak door de overheid, en op het feit dat dit in elk geval bemoeilijkt of vertraagd kan worden in geval van versnippering van het eigendomsstatuut van het terrein.

Het ministerieel machtigingsbesluit dd. 9 april 2019 aanvaardt de motiveringen uiteengezet in de raadsbesluiten van de gemeente Wielsbeke en in de beslissing van de raad van bestuur van eiseres in onteigening dd. 17 oktober 2018, en bevestigt in artikel 2 de volstrekte noodzakelijkheid van de onmiddellijke inbezitneming van de onroerende goederen.

De vrederechter is van oordeel dat de onteigeningsnoodzaak uitvoerig werd gemotiveerd, en dat afdoende en kennelijk redelijke argumenten werden ingeroepen om de noodzaak van het doel van de onteigening te verantwoorden.

Op de noodzaak van de onteigening als middel wordt hierna ingegaan (infra o).

De noodzaak van het voorwerp van de onteigening, tot slot, betreft de vraag waarom de percelen van verweerster in onteigening moeten worden onteigend, en niet een ander onroerend goed. De onteigening heeft de percelen van verweerster in onteigening als voorwerp, net omdat ze gelegen zijn in het plangebied van het GRUP 'Lobeek'.

Het vijfde middel is ongegrond.

o.
Verweerster in onteigening beweert dat ook nooit de mogelijkheid tot zelfrealisatie werd onderzocht, terwijl er volgens haar geen redenen zijn om te twijfelen aan haar capaciteiten om over te gaan tot zelfrealisatie, gezien zij reeds dertig jaar actief is in het beheer en de ontwikkeling van vastgoed.

Hoewel de onteigening in casu de ordening tot doel heeft van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, namelijk het GRUP 'Lobeek', en er aldus in principe toepassing kon worden gemaakt van artikel 2.4.3, § 2, vierde lid VCRO om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen, stond de voorwaarde bepaald in artikel 2.4.3, § 2, tweede lid VCRO hieraan in de weg. Verweerster in onteigening is namelijk geen eigenaar die minstens de helft van de oppervlakte van de in het gebied gelegen gronden bezit.
Dit betekende evenwel niet dat verweerster in onteigening uitgesloten was van het recht om een zelfrealisatie te vragen. In het licht van de noodzaak van de onteigening als middel, is het uitermate belangrijk om eerst naar alternatieve oplossingen te zoeken, waarbij niet dient te worden onteigend.

Aangezien de onteigening een ultimum remedium uitmaakt, dient de overheid zich steeds af te vragen of het onteigeningsdoel niet kan worden gerealiseerd zonder de onteigening van de beoogde percelen, bijvoorbeeld door de minnelijke verwerving van de percelen of door zelfrealisatie. Uit de stukkenbundel blijkt vooreerst dat eiseres in onteigening heeft gepoogd om de percelen van verweerster in onteigening minnelijk te verwerven. Onderhandelingen daartoe werden reeds opgestart voor de zomer van 2012, en sleepten aan tot oktober 2020 (stukken 25a tot en met 25hh eiseres). Alle onderhandelingen om tot een minnelijke regeling te komen bleven uiteindelijk vruchteloos.

Indien verweerster in onteigening zich in tweede instantie op haar recht op zelfrealisatie wou beroepen, diende zij - het best zo snel mogelijk - te bewijzen dat ze zelf het onteigeningsdoel kon verwezenlijken binnen de voorwaarden en de termijnen vooropgesteld door het GRUP 'Lobeek'. Zij diende in concreto aan de overheid aan te tonen dat zij over de nodige rechten, technische en financiële middelen beschikte om aan alle eisen (ook inzake timing) te voldoen (E. RENTMEESTERS, "Zelfrealisatie bij onteigening in Vlaanderen" in E. RENTMEESTERS en W. J.E. VAN DER WERF, Zelfrealisatie bij onteigening in Vlaanderen en Nederland, Antwerpen, Intersentia, 2015, (1) 22-23).

De vrederechter stelt vast dat verweerster in onteigening, met het oog op de commerciële ontwikkeling van haar percelen, op 28 oktober 2017 aldaar een openingsreceptie heeft georganiseerd (stuk 111/7 verweerster), en in de daaropvolgende periode (november 2017 tot en met april 2018) heel wat bedrijven uit verschillende sectoren heeft aangeschreven (stukken lll/l, 111/2, 111/3,111/4,111/5,111/6 en 111/8 verweerster), echter zonder concreet resultaat. Verweerster in onteigening legt ook ruwe voorstellen voor de inrichting van haar percelen voor, opgemaakt door studiebureau Jonckheere (stuk 111/10) en Gebroeders Snoeck (stuk 111/11).

Echter, verweerster in onteigening toont nergens op overtuigende wijze aan dat zij mee vorm kan geven aan het door het GRUP 'Lobeek' gewenste totaalbeeld door zelf in te staan voor de ontwikkeling van haar percelen. Verweerster in onteigening legt geen enkel concreet uitgewerkt voorstel voor, noch bewijst zij over de nodige technische en financiële middelen te beschikken, waaruit zou blijken dat zij in staat zou zijn om het onteigeningsdoel zelfstandig te realiseren conform de stedenbouwkundige voorschriften van het GRUP 'Lobeek'.

Aangezien verweerster in onteigening de mogelijkheid tot zelfrealisatie niet afdoende heeft aangetoond, wijst de vrederechter het zesde middel als ongegrond af.

p.

Als zevende middel voert verweerster in onteigening aan dat het GRUP 'Lobeek' onwettig is. Doordat de ontsluiting van de percelen van verweerster in onteigening onmogelijk zou worden gemaakt, en deze eigendommen bovendien onredelijk zouden worden verzwaard door de omvangrijke groene zone voorzien in het GRUP 'Lobeek', zou enerzijds haar eigendomsrecht (artikel 16 Gw. juncto artikel 1 EAP bij EVRM), en anderzijds het rechtszekerheids-, vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel als
algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden worden.

De ontsluiting van het bedrijfsactiviteitenpark geschiedt volgens het GRUP 'Lobeek' door middel van één centrale verkeersdrager (de Spoorstraat) met aansluitingspunt op de Lobeekstraat. De individuele kavels van het bedrijfsactiviteitenpark worden ontsloten via de interne wegenis van het terrein (stuk 6B, p. 32 eiseres). Verder bepaalt de toelichtingsnota bij het GRUP 'Lobeek' dat het bedrijfsactiviteitenpark omringd wordt door een buitenrand, samengesteld uit de 'deelaanduiding bospark' en de 'deelaanduidingen groenscherm voor visuele integratie type 1 en type 2' met het oog op de landschappelijke inkleding en de verbetering van de leefkwaliteit van de omgeving (stuk 6B, p. 30 eiseres).

Vooreerst merkt de vrederechter op dat de insluiting van de percelen van verweerster in onteigening allerminst het gevolg is van het GRUP 'Lobeek', doch wel van een onteigeningsprocedure van enkele jaren geleden - waarnaar hierboven al werd verwezen - waarbij verweerster in onteigening voor een deel van haar eigendom werd onteigend door het Vlaams Gewest voor de aanpassing en heraanleg van de verkeersrotonde die de N382 verbindt met de Stationstraat en de Ooigemstraat. Op het
moment dat de gemeenteraad van de gemeente Wielsbeke het GRUP 'Lobeek' definitief vaststelde, waren de percelen van verweerster in onteigening reeds ingesloten. Om redenen van verkeersveiligheid werd besloten het bedrijfsactiviteitenpark, inclusief de percelen van verweerster in onteigening, niet rechtstreeks te ontsluiten op de Stationstraat of de N382. Intussen kende deze rechtbank bij vonnis dd. 13 april 2021 aan verweerster in onteigening een recht van uitweg toe (stuk 11/18 verweerster), waardoor van een ingeslotenheid geen sprake meer kan zijn.

Verder sluit de vrederechter zich aan bij het arrest nr. 239.353 van 11 oktober 2017 van de Raad van State (stuk 8 eiseres) dat stelt dat de groenstrook die ingetekend is op de percelen van verweerster in onteigening afdoende verantwoord wordt doordat deze percelen zich aan de rand van het plangebied bevinden, en dat er een groene buffer langs alle randen van het bedrijfsactiviteitenpark nodig wordt geacht ingevolge het GRUP 'Lobeek'. Deze groene buitenrand past in het bredere opzet om een parksfeerte creëren door de gebouwen in het plangebied onder te brengen in een groene omgeving.

Noch de keuze voor de specifieke ontsluitingsregeling, noch het feit dat de overheid geopteerd heeft om het bedrijfsactiviteitenpark in te passen in een groene omgeving met een groenstrook aan de volledige buitenrand van het plangebied, waarin de percelen van verweerster in onteigening deels gelegen zijn, maken het GRUP 'Lobeek' onwettig.

Het zevende middel is ongegrond.

q.
Ten slotte haalt verweerster in onteigening nog drie middelen aan die betrekking hebben op de bijzondere positie die eiseres in onteigening als intergemeentelijk samenwerkingsverband inneemt in het rechtsverkeer (artikelen 388 tot en met 473 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur). Eiseres in onteigening zou misbruik maken van de positie van economische afhankelijkheid waarin verweerster in onteigening zich bevindt (artikel IV.2/1 WER), zou nalaten de verplichtingen inzake het vrij kapitaalverkeer na te leven (artikel 63, lid 1VWEU) en zou daarnaast gebruikmaken van agressieve marktpraktijken (artikelen VI.104/1, VI.109/1 en VI.109/2 WER). Eiseres in onteigening merkt terecht op dat zowel artikel IV.2/1 WER als artikelen VI.104/1, VI.109/1 en VI.109/2 WER, waar verweerster in onteigening zich in twee afzonderlijke middelen op beroept, ratione temporis niet van toepassing zijn.

Voornoemde wetsbepalingen werden ingevoegd door de wet van 4 april 2019 houdende wijziging van het Wetboek van Economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen (hierna: B2B-wet). Artikelen VI.104/1, VI.109/1 en VI.109/2 WER traden in werking op 1 september 2019 (artikel 39, eerste lid B2B-wet), terwijl artikel IV.2/1 WER pas op 22 augustus 2020 in werking trad (artikel 39, tweede lid B2B-wet juncto artikel 7, eerste lid, 2° van het koninklijk besluit van 31 juli 2020 tot wijziging van de boeken I en IV van het Wetboek van Economisch recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid).

De twee afzonderlijke middelen waarin verweerster in onteigening beroep doet op de artikelen IV.2/1, VI.104/1, VI.109/1 en VI.109/2 WER, betreffen in hoofdzaak twee brieven (dd. 30 maart 2018 en 18 juni 2019) van de WVI aan de toenmalige raadslieden van verweerster in onteigening (stukken 11/4 en 11/9 verweerster), waarmee verweerster in onteigening tracht aan te tonen dat de onteigeningsprocedure de "represaille" zou vormen die zij kon verwachten nu zij niet is ingegaan op de niet-marktconforme voorwaarden - overigens opgelegd door de artikelen 25 en 26 van het decreet van 13 juli 2012 ruimtelijke economie - die door eiseres in onteigening in het kader van de onderhandelingen met het oog op minnelijke verwerving van de percelen werden voorgesteld.

Gelet op het algemeen rechtsbeginsel van de niet-retroactiviteit van de wet (artikel 1 oud BW; Cass. 17 mei 2010, RW 2011-12, 864), en het feit dat de brieven waar verweerster in onteigening in de twee middelen naar verwijst, dateren van voor de inwerkingtreding van voornoemde wetsbepalingen, wijst de vrederechter het achtste en tiende verweermiddel af als ongegrond.

Wat bovendien het negende middel van verweerster in onteigening betreft, dient de vrederechter te wijzen op de rechtstreekse werking van artikel 63, eerste lid VWEU, dat alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verbiedt. Echter, onderhavige onteigeningsprocedure behelst een volledig interne situatie die geen enkele aanknoping met het Unierecht heeft. Het Hof van Justitie heeft reeds meerdere malen geoordeeld dat de verdragsbepalingen op het gebied van het vrije verkeer niet worden toepast "op activiteiten die geen enkele aanknoping hebben met één van de situaties die het Unierecht op het oog heeft en waarvan alle elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen" (HvJ 5 juni 1997, nr. C-64/96 en C-65/96, ECLI:EU:C:1997:285, Uecker en Jacquet, overw. 16).

De vrederechter wijst ook het negende verweermiddel als ongegrond af.

r.
De vrederechter stelt dan ook vast dat de onteigeningsprocedure regelmatig is en dat de voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld.

De vrederechter stelt vast dat de onteigening van de hoger vermelde onroerende goederen wettig is.

Overeenkomstig artikel 50, § 2, eerste lid VOD wordt een deskundige aangesteld en een installatievergadering op de plaats van het onroerend goed vastgelegd in aanwezigheid van de partijen en de aangestelde deskundige. Ook de vrederechter zal aanwezig zijn op deze installatievergadering (artikel 51, § 1 VOD). De installatievergadering moet plaatsvinden binnen vijftien dagen volgend op het verstrijken van de beroepstermijn voorzien in artikel 54, § 2 VOD (artikel 50, § 2, tweede lid VOD).

De partijen worden eraan herinnerd dat zij ten laatste vijftien dagen na de kennisgeving van dit vonnis hun stukken en alle informatie die zij nuttig achten, moeten overmaken aan de deskundige (artikel 50, § 2, derde lid VOD).

 

Beslissing

 

De plaatsvervangend vrederechter, recht doende op tegenspraak:

- verklaart de vordering van de eisende partij in onteigening (wat de wettigheid van de onteigening van navolgende onroerende goederen betreft) ontvankelijk en gegrond.

- ontvangt de exceptie van onwettigheid van de verwerende partij in onteigening, inbegrepen de daarbij ingeroepen rechtsgronden en verweermiddelen, maar wijst deze als ongegrond af.

- stelt de wettigheid van de onteigening van de volgende onroerende goederen vast:

o het onbebouwd perceel grond met een oppervlakte van 23 a 82 ca, gelegen te 8710 Wielsbeke aan de verkeersrotonde die de N382 verbindt met de Stationstraat en de Ooigemstraat, kadastraal gekend als WIELSBEKE, 1ste Afd., Sectie C, nr. 191G2;

o het onbebouwd perceel grond met een oppervlakte van 3 a 68 ca, gelegen te 8710 Wielsbeke aan de verkeersrotonde die de N382 verbindt met de Stationstraat en de Ooigemstraat, kadastraal gekend als WIELSBEKE, 1ste Afd., Sectie C, nr. 191H2.

- stelt 'de heer Dirk Bonneure, landmeter, met kantoor te Wittestraat 17 8700 Tielt aan als gerechtsdeskundige met als opdracht, na kennisname van alle gegevens van het dossier en de door de partijen aangewende stukken:

o opmaken van een plaatsbeschrijving van de hoger vermelde onteigende onroerende goederen;

o adviseren over de venale waarde van de hoger vermelde onteigende goederen en alle daarmee samenhangende vergoedingen in het kader van de onteigening;

o antwoorden op alle nuttige en dienende vragen die door de partijen zouden worden gesteld.

- stelt het bedrag van het voorschot vast op 1.000,00 euro, voor te schieten door de onteigenende instantie, door overschrijving op het rekeningnummer BE85 6792 0083 9106 van het vredegerecht kanton Waregem of bij een kredietinstelling die door de partijen gezamenlijk wordt gekozen. Het voorschot moet worden betaald binnen de vijftien dagen na de kennisgeving van huidig vonnis.

- stelt het aan de deskundige vrij te geven deel van het voorschot vast op 1.000,00 euro;

- legt de datum van de installatievergadering zoals bedoeld in artikel 51, § 1 VOD vast op een nader door de deskundige bepaalde datum, in aanwezigheid van de partijen en de aangestelde deskundige, op de plaats van de onteigende onroerende goederen.

- veroordeelt de verwerende partij in onteigening tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding (basisbedrag) van 1.560,00 euro, zowel aan de gemeente Wielsbeke als aan het Vlaams Gewest.

- houdt de overige kosten van het geding aan.

- wijst het meer of anders gevorderde af als ongegrond.

 

Dit vonnis is op tegenspraak uitgesproken in openbare zitting van 15 februari 2022 van het vredegerecht van het kanton Waregem, door plaatsvervangend rechter Frank Cambien, bijgestaan door griffier Ellen Jodts.