Raad van State - Arrest nr. 253.277 van 18 maart 2022 - Beroep tot nietigverklaring

Rechtbank/Hof
Raad van State
Arrestnummer
253.277
Indiener
-
Datum uitspraak arrest
vrijdag 18 maart 2022
Samenvatting

-

Tekst arrest
 

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VOORZITTER VAN DE Xe KAMER

ARREST

nr. 253.277 van 18 maart 2022
in de zaak A. 233.417/X-17.919

In zake: Frederik GULDENTOPS
woonplaats kiezen te 3010 Kessel-Lo
Eeuwfeeststraat 37

tegen:

1. de STAD LEUVEN
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Bart Beelen
kantoor houdend te 3000 Leuven
Justus Lipsiusstraat 24
bij wie woonplaats wordt gekozen
2. het VLAAMSE GEWEST
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Bart Staelens
kantoor houdend te 8000 Brugge
Gerard Davidstraat, 46 bus 1
bij wie woonplaats wordt gekozen

I. Voorwerp van het beroep

1. Het beroep, ingesteld op 12 april 2021, strekt tot de nietigverklaring van :
- “de beslissing van de gemeenteraad van de Stad Leuven op 23/11/2020 om een extra stemming te voorzien over haar bevoegdheid aangaande de vier voorstellen/vragen die het burgerinitiatief over Julian Assange wenste voor te leggen aan de gemeenteraad”;
- “de beslissing van de gemeenteraad van de Stad Leuven op 23/11/2020 om zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van volgende twee voorstellen: 1. […] De Leuvenaars informeren over het uitleveringsproces van Julian Assange in een officiële publicatie van de stad Leuven [en] 2. […] Een klokkenluiderstatuut in te voeren voor gemeentelijke ambtenaren”;
- “de beslissing dd. 12/02/2021 van het Agentschap Binnenlands Bestuur, afdeling Lokale Organisatie en werking”.

II. Verloop van de rechtspleging

2. De verwerende partijen hebben elk een memorie van antwoord ingediend, die aan verzoeker aangetekend werden verstuurd op 8 juli 2021.

Op respectievelijk 2 oktober 2021 en 21 september 2021 heeft de hoofdgriffier, op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat, aan verzoeker en de verwerende partijen de mededeling ter kennis gebracht, bedoeld in artikel 14bis, § 1, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 ‘tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State’ (hierna: algemeen procedurereglement).

Verzoeker heeft gevraagd om te worden gehoord.

De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzittingen, die hebben plaatsgevonden op 10 december 2021 en in voortzetting op 25 februari 2022.

Kamervoorzitter Johan Lust heeft verslag uitgebracht.

Frederik Guldentops, die in persoon verschijnt, advocaat Jarien Bloemen, die loco advocaat Bert Beelen verschijnt voor de eerste verwerende partij, en advocaat Paul Hurlebusch, die loco advocaat Bart Staelens verschijnt voor de tweede verwerende partij, zijn gehoord op de terechtzitting van 10 december 2021.

Frederik Guldentops, die in persoon verschijnt, advocaat Thomas Beelen, die loco advocaat Bert Beelen verschijnt voor de eerste

verwerende partij, en advocaat Paul Hurlebusch, die loco advocaat Bart Staelens verschijnt voor de tweede verwerende partij, zijn gehoord op de terechtzitting van 25 februari 2022.

Eerste auditeur Iris Verheven heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (hierna: RvS-wet).

III. Beoordeling

3. Naar luid van artikel 21, tweede lid, RvS-wet stelt de Raad van State het ontbreken van het vereiste belang vast als de verzoekende partij de termijn voor het toesturen van de memorie van wederantwoord niet eerbiedigt.

In het aangetekend schrijven waarmee de hoofdgriffier een kopie van de memories van antwoord aan verzoeker heeft verstuurd, wordt melding gemaakt van het genoemde artikel 21, tweede lid, RvS-wet en van artikel 14bis, § 1, van het algemeen procedurereglement.

Verzoeker heeft geen memorie van wederantwoord aan de griffie toegestuurd binnen de termijn van zestig dagen gesteld in artikel 7 van het algemeen procedurereglement.

4. Op de terechtzitting van 10 december 2021 deelt verzoeker mee dat hij geen memorie van antwoord heeft ontvangen, noch een bericht van de postdiensten dat een aangetekend schrijven bij hem werd aangeboden. Hij meent toch nog over het vereiste belang te beschikken aangezien hij geen kennis van de aanbieding kreeg en het betrokken aangetekend schrijven niet heeft kunnen afhalen.

Als gevolg hiervan heeft de Raad van State de behandeling van de zaak naar later uitgesteld, om verzoeker in de gelegenheid te stellen navraag te doen bij Bpost.

5. In antwoord op verzoekers vraag om “een onderzoek te laten uitvoeren naar een mogelijke fout bij de postbedeling”, raadt Bpost hem op 22 januari 2022 aan “contact op te nemen met de afzender”.

Hierop heeft eerste auditeur I. Verheven Bpost aangeschreven op 31 januari 2022.

Het antwoord van Bpost van 10 februari 2022 luidt dat de zending bij de geadresseerde werd aangeboden op 9 juli 2021 rond 10 u en dat de postbode een bericht heeft achtergelaten. De zending werd in het postpunt Carrefour Market Kessel-Lo ter afhaling in bewaring gehouden en finaal teruggezonden omdat de bestemmeling de zending niet heeft afgehaald binnen de voorziene afhaaltermijn.

Dit antwoord strookt met de vermeldingen die blijken aangebracht te zijn op de teruggekeerde zending. Daaruit kan worden opgemaakt dat de zending op 9 juli 2021 om 9.50 u op het adres van verzoeker is aangeboden en dat er een afwezigheidsbericht in de brievenbus is gestoken.

6. Ter terechtzitting van 25 februari 2022 laat verzoeker formeel weten geen verdere stappen te willen en te zullen ondernemen in verband met het (niet-)uitreiken van de betrokken zending en de mededeling van 10 februari 2022 hierover van Bpost.

Hij beperkt er zich toe vier argumenten aan te voeren opdat van de toepassing van artikel 21, tweede lid, RvS-wet en artikel 14bis, § 1, van het algemeen procedurereglement wordt afgezien.

7. Volgens een eerste argument had de Raad van State hem in het huidige digitale tijdperk op elektronische wijze moeten aanschrijven, dan zou er geen probleem zijn geweest.

Indien verzoeker gebruik had willen zien maken van de elektronische procesvoering, dan kon hij daarop, overeenkomstig artikel 85bis van het algemeen procedurereglement, een beroep hebben gedaan. Maar dat deed hij nu net niét. Het verwijt dat hij de Raad van State toestuurt, treft hemzelf.

8. In een tweede argument doet verzoeker gelden dat, toen de aangetekende zending terugkwam bij de Raad van State, hij verzoeker daar niet van op de hoogte heeft gesteld.

Noch had de Raad van State reden om de vermeldingen van Bpost op de geretourneerde zending te betwijfelen (“Aanbellen, aanbiedingsuur noteren en wachten. 09.50” en “Bericht gelaten op 09.07.21”), noch is het voor een geadresseerde verboden om een aangetekende zending niet te (willen) ontvangen of afhalen, en om geen memorie van wederantwoord in te dienen.

9. Volgens een derde argument heeft verzoeker er geen enkel belang bij om, nadat hij zijn verzoekschrift indiende, geen memorie van wederantwoord in te dienen.

Die zienswijze staat haaks op artikel 21, tweede lid, RvS-wet. Juist opdat verzoeker geacht kan worden nog altijd het vereiste belang bij het ingediende beroep te hebben, moest hij (tijdig) een memorie van wederantwoord indienen. Artikel 21, tweede lid, RvS-wet houdt immers juist in dat wie, niettegenstaande hij een verzoekschrift indiende, in gebreke blijft ook een memorie van wederantwoord in te dienen, vermoed moét worden – behoudens in geval van overmacht – niet (meer) van het vereiste belang bij het beroep te doen blijken.

10. Ten vierde argumenteert verzoeker dat hij intussen een 8 februari 2022 gedateerde memorie van wederantwoord indiende, zodat er geen beletsel meer is om de procedure ten gronde voort te zetten.
Ook dit argument laat zich niet verenigen met artikel 21, tweede lid, RvS-wet. Wanneer een beroep met toepassing van die bepaling bij gebrek aan belang als onontvankelijk dient te worden verworpen, komt de grond van de zaak niet meer aan bod.

11. Uit wat voorafgaat, volgt dat verzoeker geen argumenten bijbrengt die overmacht in zijnen hoofde doen aannemen. Vastgesteld wordt dan ook dat het vereiste belang om de gevorderde vernietiging te verkrijgen, ontbreekt.

 

BESLISSING

1. De Raad van State verwerpt het beroep.

2. Verzoeker wordt verwezen in de kosten van het beroep tot nietigverklaring, begroot op een rolrecht van 200 euro, een bijdrage van 20 euro en een rechtsplegingsvergoeding van 700 euro, die verschuldigd is aan elk van de verwerende partijen.

 

Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van achttien maart tweeduizend tweeëntwintig, door de Raad van State, Xe kamer, samengesteld uit:

Johan Lust, kamervoorzitter,
bijgestaan door
Silvan De Clercq, griffier.