Raad van State - Arrest nr. 251.573 van 22 september 2021 - Beroep tot nietigverklaring
1. De Raad van State stelt dat de interpretatie, zoals hij die heeft gegeven sinds 2014, sindsdien hoort te worden gegeven aan de rechten van de inwoners van de randgemeenten. Er mag niet aan worden voorbijgegaan. Deze interpretatie is sindsdien ook herhaaldelijk bevestigd in andere arresten van de Raad.
2. Het registreren van de taalvoorkeur moet mogelijk zijn op één of andere manier. Dit zorgt op zich niet voor het creëren van een “subnationaliteit”. Artikel 4 van de Grondwet bevat geen algemeen verbod op het registreren van taalvoorkeur.
3. De Raad van State benadrukt dat gemeenten niet mogen optreden als pleitbezorgers van taalregistratie voor Franstaligen. Het optreden van de gemeenten hoort essentieel “lijdzaam en receptief” te blijven.
Weliswaar mogen gemeenten hun inwoners inlichten over de mogelijkheid om ervoor te kiezen in het Frans te worden bediend en over de manier waarop deze keuze wordt gedaan, maar ze moeten zich beperken tot een “algemene mededeling van openbaar belang” via de website of het gemeentelijk infoblad. Ze mogen niet rechtstreeks en individueel een typebrief of uitnodigingsbrief richten aan de inwoners waarmee zij aangespoord of uitgenodigd worden om hun keuze te maken of te hernieuwen. Dat zou taalproselitisme zijn.
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
ALGEMENE VERGADERING
ARREST
kantoor houdend te 1170 Brussel
Terhulpsesteenweg 181/24
bij wie woonplaats wordt gekozen
het VLAAMSE GEWEST
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Bart Staelens
kantoor houdend te 8000 Brugge
Gerard Davidstraat 46 bus 1
bij wie woonplaats wordt gekozen
I. Voorwerp van het beroep
1. Het beroep, ingesteld op 30 november 2018, strekt tot de nietigverklaring van de beslissing van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding van 2 oktober 2018 “houdende de vernietiging van het besluit van de gemeenteraad van Sint-Genesius-Rode van 28 september 2018 betreffende ‘Verzending oproepingsbrieven verkiezingen 14 oktober 2018 in toepassing van het arrest nr. 241.512 van de Raad van State”’.
Gevraagd wordt, in het opschrift van het verzoekschrift, dat het overeenkomstig artikel 93 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State door de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak behandeld zou worden.
II. Verloop van de rechtspleging
2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.
Eerste auditeurs Erik Bosquet en Jurgen Neuts hebben een verslag opgesteld.
De verwerende partij en de verzoekende partij hebben een laatste memorie ingediend.
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting van de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak, die heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021.
Kamervoorzitters Johan Lust en Luc Detroux hebben verslag uitgebracht.
Advocaat Manoël De Keukelaere, die verschijnt voor de verzoekende partij en advocaat Bart Staelens, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.
Eerste auditeur-afdelingshoofd Marijke Sterck en eerste auditeur Erik Bosquet hebben een andersluidend advies gegeven.
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten ‘op de Raad van State’, gecoördineerd op 12 januari 1973.
III. Feiten
3. Op 20 juni 2014 doet de Raad van State met arresten nrs. 227.775 en 227.776 uitspraak in de respectieve zaken A. 208.344/Abis-3 en A. 208.346/Abis-4.
In die arresten overweegt de Raad van State onder meer wat volgt over de interpretatie van de op de randgemeenten van toepassing zijnde artikelen 25, 26 en 28 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (hierna: de bestuurstaalwet):
“[…] de Raad van State [wordt] dus geadieerd met betrekking tot de interpretatie van de bepalingen van de bestuurstaalwet die van toepassing zijn op de randgemeenten. Het gaat meer bepaald om de interpretatie van de volgende bepalingen:
‘Afdeling 4
Randgemeenten
Onderafdeling 1
Gemeenschappelijke bepalingen voor al de randgemeenten
[...]
Artikel 25. In hun betrekkingen met een particulier gebruiken dezelfde diensten de door betrokkene gebruikte taal voor zover die taal het Nederlands of het Frans is.
[...]
Artikel 26. Meergenoemde diensten stellen de aan de particulieren uitgereikte getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen in het Nederlands of in het Frans, naar gelang van de wens van de belanghebbende.
[...]
Onderafdeling 2
Bijzondere bepalingen ten behoeve van de te Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel gevestigde plaatselijke diensten
Artikel 28. In de gemeenten Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel worden, naar gelang van de wens van de belanghebbende, de akten gesteld in het Nederlands of in het Frans.
[...].’
Het aangehaalde artikel 25 maakt gewag van ‘de door betrokkene gebruikte taal’ en de aangehaalde artikelen 26 en 28 van ‘de wens van de belanghebbende’.
In artikel 25 wordt niet bepaald op welke wijze de administratie te weten moet komen welke taal de betrokkene gebruikt. In de artikelen 26 en 28 wordt niet nader bepaald op welke wijze ‘de wens van de belanghebbende’ om de in die bepalingen bedoelde documenten en akten in het Nederlands of in het Frans te verkrijgen, aan het bestuur te kennen moet worden gegeven en op welke concrete manier het bestuur die wens mag of moet vaststellen.
Om de draagwijdte van die bepalingen na te gaan, moeten ze worden gezien in de ruimere context van de taalregeling in België.
Het Arbitragehof (thans: Grondwettelijk Hof) heeft in zijn arrest nr. 26/98 van 10 maart 1998 omtrent die taalregeling het volgende gesteld:
‘B.4.1. Hoewel de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken ten behoeve van Franstalige inwoners in de randgemeenten in een bijzondere regeling voorzien die hen toelaat hun betrekkingen met de plaatselijke diensten in het Frans te voeren en die aan die diensten de verplichting opleggen om in bepaalde in die wetten nader omschreven omstandigheden het Frans te gebruiken, doet die regeling geen afbreuk aan het principieel eentalig karakter van het Nederlandse taalgebied, waartoe die gemeenten behoren. Zulks impliceert dat de taal die er in bestuurszaken moet worden gebruikt in beginsel het Nederlands is en dat bepalingen die het gebruik van een andere taal toestaan niet tot gevolg mogen hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de door artikel 4 van de Grondwet gewaarborgde voorrang van het Nederlands.’
Meer recentelijk heeft het Grondwettelijk Hof in zijn arrest nr. 124/2010 van 28 oktober 2010 (overweging B.12) uit artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 ‘tot hervorming der instellingen’ afgeleid dat de bijzondere wetgever ernaar streeft ‘een evenwicht te verwezenlijken tussen de belangen van de verschillende gemeenschappen en de gewesten binnen de Belgische Staat’, hetgeen ‘een fundamenteel element van het institutionele evenwicht van de Belgische Staat vormt’ en dat daarmee ‘zowel ten aanzien van de gewestwetgevers als ten aanzien van de gemeenschapswetgevers, de naleving [wordt opgelegd] van de waarborgen ten behoeve van de Nederlandstaligen, Franstaligen en Duitstaligen in de gemeenten met een bijzondere taalregeling’.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de interpretatie van de rechten van de personen die in de randgemeenten wonen en die in hun betrekkingen met de gemeentelijke overheid het Frans wensen te gebruiken, moet stroken met de voorrangsstatus van het Nederlands in die gemeenten en met de wil van de grondwetgever en van de bijzondere wetgever, die er steeds in heeft bestaan het eentalig karakter van het Nederlandse taalgebied te bevestigen, maar de particulieren van de randgemeenten evenwel toe te laten om de Franse taal te gebruiken in hun betrekkingen met de gemeentelijke overheid. Teneinde deze eentaligheid bestaanbaar te maken met de aldus erkende faciliteiten dient een billijk evenwicht te worden gevonden tussen de in het geding zijnde
belangen. In dat verband is het enerzijds zo dat een ruime interpretatie van die rechten, voorgestaan door verzoekster, volgens welke het zou volstaan dat particulieren die één keer de wens te kennen hebben gegeven om in het Frans te worden bediend, vervolgens ook automatisch en voor altijd opnieuw de documenten in het Frans zouden ontvangen, niet verenigbaar is met die voorrangsstatus; de interpretatie van de Vlaamse Regering die erin bestaat dat de belanghebbende welbepaalde stappen moet ondernemen telkens hij in het Frans wenst te worden bediend, houdt anderzijds een onevenredige inperking in van de rechten die gewaarborgd worden door de aangehaalde artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet.
Beide voornoemde interpretaties zijn dus onrechtmatig.
Teneinde rekening te houden zowel met de voorrangsstatus van het Nederlands in het eentalig Nederlands taalgebied als met de rechten die in de artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet aan de particulieren van de randgemeenten worden gewaarborgd, moet ervan worden uitgegaan dat, bij afwezigheid van een specifiek verzoek van de particulier aan de gemeentelijke overheid, hetwelk altijd mogelijk is bij een welbepaald mondeling contact of met betrekking tot een welbepaald document, die overheid moet terugvallen op hetgeen zij weet over de taal van de particulier. Die particulier is evenwel ertoe gehouden om op redelijk geregelde tijdstippen het bestuur ervan op de hoogte te brengen dat hij in het Frans wenst te worden bediend. De overheid dient te refereren aan die keuze, waarvan zij alleen kennis kan nemen aan de hand van een brief die de particulier met dat doel naar het gemeentebestuur zendt of aldaar neerlegt. Die keuze geldt gedurende een redelijke termijn, namelijk gedurende een termijn van vier jaar, te rekenen vanaf de ontvangst of de neerlegging van de bedoelde brief bij het gemeentebestuur. Ná het verstrijken van die termijn van vier jaar kan de particulier met een nieuwe brief aan het gemeentebestuur zijn keuze hernieuwen, telkens voor een nieuwe termijn van vier jaar. Een bewijs van ontvangst of neerlegging van de brief wordt telkens door het gemeentebestuur onverwijld naar de betrokken particulier gezonden.”
4. Bij arrest nr. 241.512 van 17 mei 2018 beveelt de Raad van State de schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Vlaamse minister bevoegd voor binnenlands bestuur van 26 juni 2017 “houdende de vernietiging van het besluit van het schepencollege van Sint-Genesius-Rode van 24 november 2016 betreffende implementatie arrest Raad van State inzake taalfaciliteiten en van het besluit van de gemeenteraad van 16 mei 2017 houdende communicatie van het arrest van de Raad van State”. In het arrest wordt – “in de huidige stand van de procedure” – besloten dat verzoeksters interpretatie van de taalfaciliteiten in de randgemeenten “volgens welke het zou volstaan dat particulieren slechts één keer om de vier jaar de wens te kennen moeten geven om in het Frans te worden bediend” terecht voorkomt, en dat daaruit volgt “dat een of andere vorm van registratie van de vier jaar geldende taalvoorkeur mogelijk moet zijn”.
5. Nadat de administrateur-generaal van het agentschap Binnenlands Bestuur op 30 juli 2018 een reeks formulieren en documenten in verband met de lokale en provinciale verkiezingen van 14 oktober 2018 in het Frans bezorgt en daarbij opmerkt dat de gemeente “zo de mogelijkheid [heeft] een Franstalig exemplaar af te drukken en aan de burger ter beschikking te stellen als die er uitdrukkelijk om verzoekt” en dat ze “die formulieren niet zelf op een andere manier [mag] verspreiden”, deelt het college van burgemeester en schepenen van Sint-Genesius-Rode op 23 augustus 2018 aan het voormelde agentschap het volgende mee:
“Wij gaan er van uit dat al uw onderrichtingen in overeenstemming moeten zijn met het arrest nr. 241.512 uitgesproken door de Algemene Vergadering van de Raad van State op 17 mei 2018 inzake de gemeente Sint-Genesius-Rode tegen het Vlaamse Gewest. Wij zullen voormeld arrest toepassen.” Op 29 augustus 2018 deelt de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant aan het college van burgemeester en schepenen van Sint-Genesius-Rode mee dat hij persoonlijk zal instaan voor de correcte verzending van de oproepingsbrieven in de zes randgemeenten, dat oproepingsbrieven betrekkingen zijn met particulieren en in het Nederlands verstuurd moeten worden, en dat in de randgemeenten kiezers die dat wensen wel een Franstalig exemplaar krijgen als zij daar uitdrukkelijk om vragen. Nadat de gouverneur dit op 4 september 2018 herhaalde en vroeg om de kiezerslijst binnen 24 uur aan hem te bezorgen, stelt hij in een brief van 5 september 2018 vast dat de gevraagde gegevens hem niet binnen de vooropgestelde termijn bezorgd werden. Hij dringt erop aan dit alsnog tegen 6 september 2018, 12 u, te doen, bij gebreke waaraan de bevoegde Vlaamse minister een commissaris zal gelasten om de gevraagde gegevens ter plaatse op te
halen.
Zelf schrijft de burgemeester van Sint-Genesius-Rode op 5 september 2018 aan de provinciegouverneur onder meer wat volgt:
“Ik heb uw brieven van 29 augustus en 4 september met betrekking tot het verzenden van de oproepingsbrieven voor de volgende verkiezingen van 14 oktober 2018, met de nodige aandacht gelezen. Ik wens u attent te maken op het advies van de raadsman van de gemeente die laat weten dat het initiatief van mevrouw de minister van Binnenlands Bestuur waar u uitvoering aan geeft duidelijk onwettig is, aangezien ze geen rekening houdt met de arresten nrs. 227.775 en 227.776 van 20 juni 2014 en het arrest 241.512 van 17 mei 2018 die de Algemene Vergadering van de Raad van State heeft uitgesproken. Uit deze arresten volgt dat de Franstalige persoon die al een expliciet verzoek had ingediend om alle officiële documenten in het Frans te
ontvangen, niet langer een oproepingsbrief in het Nederlands kan worden gestuurd, hem daarbij dwingend om een nieuw uitdrukkelijk verzoek te richten indien hij dit document in het Frans zou willen ontvangen. In feite probeert […] uw brief de oude circulaire Peeters nieuw leven in te blazen hoewel deze ondubbelzinnig onwettig werd bevonden door de Algemene Vergadering van de Raad van State.
U meldt dat u op grond van artikel 4 van het kiesdecreet de missie hebt gekregen om in te grijpen m.o.o. ‘een correcte verzending van de oproepingsbrieven in de zes Vlaamse randgemeenten’, teneinde de ‘sereniteit’ van de verkiezing te garanderen en om ‘verwarring’ bij de kiezers te voorkomen. U stelt dat kiezers in de randgemeenten die dat wensen, een oproepingsbrief kunnen ontvangen in het Frans ‘als zij daar uitdrukkelijk om vragen’, en stelt drie manieren voor om dit verzoek te richten. Dit verzoek kan – na ontvangst van een oproepingsbrief in het Nederlands – gericht worden hetzij bij het Agentschap Binnenlands Bestuur in Leuven, hetzij op het kantoor van de Gouverneur in Leuven, hetzij bij de Gemeentelijke Administratie in welk geval de Administratie de oproepingsbrief in het Nederlands moet scannen en het Agentschap Binnenlands Bestuur op de hoogte moet stellen dat deze persoon een kopie in het Frans heeft aangevraagd. Een specifiek e-mailadres wordt u hiervoor gegeven.
Ik sta versteld door de inhoud van dit schrijven. In casu bestaat er geen juridische onzekerheid of risico van ‘verwarring’ sinds de arresten die de Algemene Vergadering van de Raad van State heeft uitgesproken op 20 juni 2014 en, meer recentelijk nog op 17 mei 2018.”
6. Op 28 september 2018 beslist de gemeenteraad van Sint- Genesius-Rode – nadat binnen het college “geen consensus [werd] bereikt” – om “[h]et arrest van de Raad van State nr. 241.512 van 17 mei 2018 toe te passen bij de verzending van de oproepingsbrieven voor de verkiezingen van 14 oktober 2018”.
Met een besluit van 2 oktober 2018 vernietigt de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding deze gemeenteraadsbeslissing. Dat vernietigingsbesluit is de bestreden beslissing. Ter motivering ervan wordt aangevoerd wat volgt:
“1. Beoordeling
De invoering van een systeem van registratie van taalaanhorigheid is niet in overeenstemming met de voorrang van het Nederlands in de gemeenten van het Nederlandse taalgebied, zoals gewaarborgd door artikel 4 van de Grondwet en met de artikelen 25, 26 en 30 SWT, zoals uitgelegd in de Omzendbrieven BA 97/22 van 16 december 1997, BA-2005/03 van 8 juli 2005 en BB 2010/03 van 7 mei 2010.
De wil van de Grondwetgever en de bijzondere wetgever heeft er steeds in bestaan het principieel eentalig karakter van het Nederlandse taalgebied te bevestigen. Dit wordt ook bevestigd in de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de interpretatie van de rechten van personen die in de randgemeenten wonen en die in hun betrekkingen met de gemeentelijke overheid het Frans wensen te gebruiken, moet stroken met de voorrangsstatus van het Nederlands in die gemeenten. Zulks impliceert dat bepalingen die het gebruik van een andere taal toestaan, niet tot gevolg mogen hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de door artikel 4 van de Grondwet gewaarborgde voorrang van het Nederlands (Grondwettelijk Hof nr. 26/98 van 10 maart 1998, RvS nr. 138.860, nr. 138.861, nr. 138.862 en nr. 138.863 van 23 december 2004).
Het voorgaande impliceert een noodzakelijke restrictieve interpretatie van de taalfaciliteiten. Krachtens artikel 25 SWT gebruiken de plaatselijke diensten die gevestigd zijn in de randgemeenten in hun betrekkingen met een particulier de door betrokkenen gebruikte taal voor zover die taal het Nederlands of het Frans is. Niets verhindert dan ook dat een gemeentebestuur op een Franstalige brief een antwoord geeft in het Frans of een tengevolge van die brief geopend dossier in het Frans behandelt en afhandelt.
Krachtens artikel 26 SWT worden de aan de particulieren uitgereikte getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen in de gemeente Sint-Genesius-Rode in het Nederlands of in het Frans gesteld, naar gelang van ‘de wens van de belanghebbende’. Voormeld artikel 26 omschrijft evenwel niet nader op welke wijze ‘de wens van de belanghebbende’ om de in die bepaling bedoelde documenten en akten in het Nederlands of in het Frans te verkrijgen, aan het bestuur te kennen moet
worden gegeven en op welke concrete manier het bestuur die wens mag of moet vaststellen en mag of moet registreren. Om in overeenstemming te zijn met de door de Grondwet gewaarborgde voorrang van het Nederlands moeten de artikelen 25 en 26 SWT in die zin worden geïnterpreteerd dat het verzoek om het Frans te gebruiken uitdrukkelijk moet worden herhaald. Dit is ook de interpretatie die wordt gehanteerd in de voormelde omzendbrieven.
Deze omzendbrieven werden aangenomen omdat vastgesteld werd dat de toenmalige bestuurspraktijk, die in wezen neerkwam op tweetaligheid, niet in overeenstemming was met het principe van de voorrang van het Nederlands, zoals geformuleerd in artikel 4 van de Grondwet. De omzendbrieven hebben toen voor het eerst geregeld op welke manier dit zou gebeuren, nl. elke keer opnieuw verzoeken om in het Frans bediend te worden en de omzendbrieven hebben ook uitdrukkelijk vastgelegd dat
taalregistratie niet mogelijk was. In zijn arresten nrs. 138.860 t.e.m. 138.863 van 23 december 2004 heeft de Raad van State de beroepen tot nietigverklaring van de omzendbrief BA 97/22 van 16 december 1997 verworpen. Daarbij heeft de Raad van State
inzonderheid op het volgende gewezen:
- dat de bestreden omzendbrief de praktijk blijkt te willen keren die inhoudt dat besturen bestendig het Frans gebruiken ten opzichte van bepaalde rechtsonderhorigen zonder dat voor het gebruik van die taal een uitdrukkelijk verzoek is uitgebracht;
- dat, teneinde grondwetsconform te zijn, de interpretatie van de rechten van wie in de randgemeenten in het Frans wil worden bestuurd, moet stroken met de voorrangsstatus van het Nederlands in die gemeenten;
- dat een interpretatie die inhoudt dat de randgemeenten het Frans dienen te gebruiken van zodra de overheid de taal van de particulier kent en deze taal het Frans is, of nog, dat particulieren die eens het gebruik van het Frans hebben gevraagd later automatisch in het Frans worden aangeschreven, daar niet mee strookt, vermits die interpretatie en de daarop gestoelde bestuurspraktijk in wezen leiden tot een stelsel van tweetaligheid, waarbij de taalvoorkeur van personen zelfs in bestanden wordt vastgelegd;
- dat, tegen de achtergrond van een noodzakelijk restrictieve interpretatie van het recht om het bestuur het Frans in plaats van het Nederlands te laten gebruiken in het betrokken ééntalig gebied, de interpretatie, zoals uitgedrukt in de omzendbrief, dat het verzoek om het Frans te gebruiken uitdrukkelijk moet worden herhaald, wel degelijk verenigbaar is met de bestuurstaalwet.
De inhoud van deze arresten werd nogmaals bevestigd in het arrest nr. 184.353 van 19 juni 2008.
De omzendbrief BA-97/22 van 16 december 1997, die aan de colleges van burgemeester en schepenen van de gemeenten van het Nederlandse taalgebied ter kennis werd gebracht, en de daarin vervatte interpretatie van de bestuurstaalwetgeving, is m.a.w. nog steeds van toepassing. Hetzelfde geldt overigens ten aanzien van de omzendbrief BA-2005/03 van 8 juli 2005, alsook de omzendbrief BB 2010/03 van 7 mei 2010, inzake het verbod op registratie van taalvoorkeur, die eveneens aan (onder meer) de colleges van burgemeester en schepenen van de gemeenten van het Nederlandse taalgebied ter kennis werd gebracht. Het verzenden van de oproepingsbrieven volgens taalaanhorigheid is niet in overeenstemming met de wil van de Grondwetgever en de bijzondere wetgever, met de grondwettelijk gewaarborgde voorrang van het Nederlands in de gemeente van het Nederlandse taalgebied, met de voormelde voorschriften van de SWT en met de daaraan door het Vlaamse Gewest gegeven en nog steeds geldende interpretatie daarvan, nu die interpretatie erop neerkomt dat in de praktijk een systeem van tweetaligheid wordt ingevoerd. Derhalve blijft de Vlaamse Regering bij het standpunt dat de faciliteiten die de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken verlenen restrictief moeten worden toegepast, wat impliceert dat de particulier in zijn betrekkingen met de plaatselijke diensten van een randgemeente telkens uitdrukkelijk moet verzoeken om het Frans te gebruiken. Uiteindelijk werden de faciliteiten ingesteld om de integratie van Franstaligen in het Nederlandse taalgebied te bevorderen. In de praktijk betekent dit dat elke plaatselijke dienst uit de faciliteitengemeenten in zijn betrekkingen met inwoners uit faciliteitengemeenten het Nederlands gebruikt. Enkel wanneer een inwoner uit een rand- of taalgrensgemeente daar telkens uitdrukkelijk om verzoekt wordt het Frans gebruikt. In deze context is het van belang nogmaals te wijzen op het uitzonderingskarakter van de faciliteiten. Dit wil derhalve zeggen dat faciliteiten niet automatisch, blijvend, worden verleend. Ze moeten keer op keer worden aangevraagd.
Het is dus uitgesloten dat particulieren die eens het gebruik van het Frans hebben gevraagd later automatisch opnieuw in het Frans worden aangeschreven. Men kan veronderstellen dat de betrokkene zich ondertussen heeft geïntegreerd en dat hij de Nederlandse taal dermate machtig is dat hij aanvaardt in het Nederlands te worden aangesproken of aangeschreven. Alleszins kwam het niet aan het gemeentebestuur van de gemeente Sint- Genesius-Rode toe om de interpretatie van de bestuurstaalwet, zoals die door de toezichthoudende overheid aan de gemeentebesturen is ter kennis gebracht, bij de omzendbrieven BA-97/22 van 16 december 1997, op eigen gezag terzijde te schuiven. De lokale besturen werden er in de omzendbrief BB 2010/03 van 7 mei 2010 op gewezen dat er een absoluut verbod bestaat om een eventuele taalvoorkeur van de inwoners te registreren. De houding van het gemeentebestuur van Sint-Genesius-Rode druist dus tevens in tegen de instructie die is opgenomen in de omzendbrief BB 2010/03 van 7 mei 2010. Bijgevolg is elk systeem dat er op gericht is door middel van registers of bestanden de taalvoorkeur van inwoners te registreren met de bedoeling een automatische taalkeuze te maken, on(grond)wettig. Dit verbod geldt voor alle lokale besturen van het Vlaamse Gewest. Náást de onverenigbaarheid van een systeem van registratie van taalaanhorigheid met de ruimere institutionele context van het federale België, moet ook worden vastgesteld dat het bijhouden van een taalregister door de faciliteitengemeenten door middel van het aanbrengen van een taalcode in het bevolkingsregister, onwettig is. In de omzendbrief BB 2010/03 van 7 mei 2010 betreffende het verbod op de registratie van taalvoorkeur, van de hand van minister Bourgeois, wordt hierover het volgende bepaald:
‘Met deze omzendbrief vestig ik de bijzondere aandacht van de lokale besturen op het strikte verbod om een eventuele taalvoorkeur van de inwoners te registreren. Besturen die een taalvoorkeur bijhouden handelen in strijd met de taalwetgeving maar evenzeer in strijd met het Koninklijk Besluit van 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die wordt opgenomen in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister. De taalwetgeving is bovendien van openbare orde’. Die vaststelling is nog steeds actueel. In artikel 1 van het Koninklijk Besluit van 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die wordt opgenomen in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister wordt een limitatieve opsomming gegeven van de informatie die in de
bevolkingsregisters en de vreemdelingenregisters mag worden opgenomen. De vermelding van de taalaanhorigheid is hier niet bij vermeld. De oproepingsbrieven die de gouverneur heeft verstuurd in opdracht van de minister werden reeds verzonden op vrijdag 14 september 2018. De inwoners van Sint-Genesius-Rode hebben bijgevolg reeds twee weken geleden een geldige oproepingsbrief ontvangen. In deze oproepingsbrief werd tevens de mogelijkheid geboden om een Franstalig exemplaar aan te vragen bij de gouverneur. Hiervan hebben reeds 176 inwoners gebruik gemaakt. De huidige beslissing van de gemeenteraad van Sint-Genesius-Rode om nu zelf nog oproepingsbrieven te gaan verzenden, zal het verkiezingsproces bemoeilijken en tot verwarring leiden bij de kiezers aangezien zij nu meerdere oproepingsbrieven in hun bezit zullen hebben. De bedoeling van de minister was om de verkiezingen in de randgemeenten in alle sereniteit te laten verlopen en eventuele problemen met het verzenden van de oproepingsbrieven te voorkomen. Daardoor heeft de gouverneur ook ruimschoots op voorhand het schepencollege hierover aangeschreven (brief van 29 augustus 2018). Het getuigt dan ook niet van behoorlijk bestuur om alsnog een tweede oproepingsbrief te verzenden. Daarenboven strookt het nemen van deze beslissing niet met het zuinigheidsbeginsel. De gemeente moet streven naar een budgettaire gezonde financiële huishouding. De gemeente maakt hier extra kosten, die
ze had kunnen vermijden, aangezien haar burgers reeds een oproepingsbrief hebben ontvangen.
2. Conclusie
Uit het gemeenteraadsbesluit van 28 september 2018 blijkt duidelijk dat het gemeentebestuur van Sint-Genesius-Rode de oproepingsbrieven volgens taalaanhorigheid zal versturen en dat het hiervoor een taalregistratie bijhoudt. De door het gemeentebestuur van Sint-Genesius-Rode voorgehouden interpretatie van de bestuurstaalwetgeving doet afbreuk aan de [voorrangsstatus] van het Nederlands en gaat in tegen de interpretatie van de bestuurstaalwet, als bedoeld in de omzendbrieven BA 97/22 van 16 december 1997 en BA-2005/03 van 8 juli 2005, zoals die door de toezichthoudende overheid aan de lokale besturen zijn ter kennis gebracht. Het bijhouden van een taalregister is bovendien in strijd met de omzendbrief BB 2010/03 van 7 mei 2010 betreffende het verbod op de registratie van taalvoorkeur en met de wet. Daarenboven schendt deze beslissing het beginsel van behoorlijk bestuur en druist ze in tegen het zuinigheidsbeginsel. Daardoor schendt het gemeenteraadsbesluit van 28 september 2018 van Sint-Genesius-Rode het recht.”
IV. Belang
Standpunt van de partijen
7. De verwerende partij betwist in de memorie van antwoord het belang van verzoekster. In de eerste plaats betoogt zij dat verzoekster klare wijn moet schenken en duidelijk moet maken of zij het bestreden toezichtsbesluit al dan niet geëerbiedigd heeft. Zij meent dat dit niet het geval is geweest en dat in die omstandigheden, door eigenrichting te hebben toegepast, verzoekster zonder geoorloofd belang is. In de tweede plaats verklaart de verwerende partij niet in te zien welk actueel belang verzoekster nog bij het beroep heeft vermits de aangelegenheid “al lang achter de rug is”.
8. In de memorie van wederantwoord argumenteert verzoekster onder meer dat zij niet het bestendigen van een onwettige toestand beoogt, maar het beëindigen ervan, en dat zij niet inziet “waarom de wijze waarop [zij] naderhand ook zou zijn omgegaan met de bestreden beslissing relevant zou kunnen zijn voor de geoorloofdheid van het belang om op te komen tegen beslissingen waarin haar een handelswijze wordt opgedragen die tegengesteld is aan de taalwetgeving”. Ook is volgens haar duidelijk dat de “aangelegenheid” helemaal niet achter de rug is “aangezien verwerende partij maar blijft arresten van [de] raad naast zich neerleggen. Bij gebrek aan vernietiging is de kans groot dat verwerende partij andermaal op identieke wijze zal handelen bij de komende verkiezingen”.
9. In de laatste memorie herhaalt de verwerende partij niet meer dat verzoeksters belang ongeoorloofd zou zijn, maar doet zij nog alleen gelden dat het niet meer actueel is. De actualiteit van het belang aanvaarden, zo meent zij, “ware zonder meer onbegrijpelijk”.
Beoordeling
10. Volgens het auditoraatsverslag kan ernstig betwijfeld worden dat de oproepingsbrieven door verzoekster nog verstuurd werden na de tussenkomst van het bestreden vernietigingsbesluit. In plaats van die twijfel in de laatste memorie te verhelpen, komt
verwerende partij zelfs niet meer op het beweerdelijk ongeoorloofde karakter van het belang terug.
11. In zoverre de exceptie het actueel belang van verzoekster betreft, wordt vastgesteld dat de bestreden beslissing op uiterst korte termijn haar volledige effect sorteerde. In zo een geval vereisen, opdat het beroep ertegen ontvankelijk zou zijn, dat de vernietiging verzoekster een direct tastbaar en daadwerkelijk voordeel bijbrengt, zou meebrengen dat de beslissing niet voor vernietiging in aanmerking komt. Nochtans blijkt uit niets dat de wetgever een dergelijke, kortlopende, beslissing uit het annulatiecontentieux heeft uitgesloten of heeft willen uitsluiten. Overigens wordt met verzoekster aangenomen dat een uitspraak over de betwisting een rol kan spelen bij komende verkiezingen en meer bepaald ertoe kan bijdragen dat dezelfde betwisting zich niet meer voordoet.
12. De exceptie wordt in haar geheel verworpen.
V. Onderzoek van het tweede en het vierde middel
Standpunt van de partijen
13.1. Verzoekster leidt een tweede middel af “uit de schending van de artikelen 25 en 26 van de [bestuurstaalwet], wegens het ontbreken van een adequate motivering, uit de manifeste beoordelingsfout en van de schending van het evenredigheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en uit machtsoverschrijding”. Verzoekster licht toe dat de bestreden beslissing er duidelijk van doet blijken dat elke vorm van taalregistratie volgens de verwerende partij ten stelligste verboden is en dat het verzoek om het Frans te gebruiken telkens opnieuw uitdrukkelijk moet worden herhaald. Deze interpretatie tast naar de mening van verzoekster op onevenredige wijze de rechten aan die Franstalige inwoners uit de faciliteitengemeenten putten uit de in het middel aangevoerde bepalingen van de bestuurstaalwet. Zoals de Raad van State in het arrest nr. 227.775 van 20 juni 2014 oordeelde, is het onevenredig om particulieren elke keer opnieuw te verplichten om uitdrukkelijk stappen te ondernemen als zij in het Frans bediend willen worden. Door desondanks te blijven hameren op een beweerd algemeen verbod op elke vorm van taalregistratie ontbreekt het de bestreden beslissing aan een adequate motivering.
Tevens mist, volgens verzoekster, de “argumentatie aangaande het zuinigheidsbeginsel” iedere ernst. De verzending van de oproepingsbrieven is in de regel een bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen en er was geen objectieve reden om hem te dezen die bevoegdheid te ontnemen. Verzoekster wijt de “nutteloze uitgaven” uitsluitend aan “de koppige houding van verwerende partij die per se zelf een verzending van oproepingsbrieven wou verzekeren conform omzendbrieven die onwettig werden bevonden”. Zij wijst er nog op dat de verzending van de oproepingsbrieven door de gemeente nodig was “om een geldige verzending te garanderen”.
13.2. Een vierde middel wordt door verzoekster afgeleid “uit de schending van artikel 3 van de Wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, wegens het ontbreken van een adequate motivering, uit de manifeste beoordelingsfout en van de schending van het evenredigheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en uit machtsoverschrijding”. Verzoekster wijst erop dat volgens de bestreden beslissing een registratie van taalaanhorigheid strijdig is met artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 ‘tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister’. Daaromtrent merkt zij onder meer op “dat verwerende partij rijksregister en bevolkingsregister met elkaar verwart”. Het is nochtans duidelijk “dat verzoekster heeft willen werken op basis van een beperkte registratie in het rijksregister en niet het bevolkingsregister”. Beide registers staan los van elkaar. Op dit punt is de motivering van de bestreden beslissing dus niet afdoende en wordt de voormelde wet van 8 augustus 1983 geschonden.
14.1. In de memorie van antwoord doet de verwerende partij, met betrekking tot het tweede middel, gelden dat verzoekster begrijpelijkerwijs verwijst naar de arresten nrs. 227.775 en 241.512 van de Raad van State. Weliswaar heeft zij ze, aldus de verwerende partij, niet geëerbiedigd en aan “taalproselitisme” gedaan: “[e]r is niet passief geregistreerd wat een aantal inwoners vroegen”, maar “iedereen is gevraagd een keuze te maken”. Dit impliceert dat “alle verdere redeneringen waarbij er gepoogd wordt verder te bouwen op de [voormelde] arresten […], eigenlijk feitelijke grondslag missen”. Zij voert aan dat “[d]e eventuele mogelijkheid tot registratie en het vier jaar bijhouden, […] meteen [wordt] gedenatureerd tot het de facto organiseren van tweetaligheid”. In de bestreden beslissing is uitvoerig gemotiveerd hoe de artikelen 25 en 26 van de bestuurstaalwet door de verwerende partij worden geïnterpreteerd. Er wordt ook in verwezen naar artikel 30 van de bestuurstaalwet. Overeenkomstig die bepaling dient elke akte alleszins in het Nederlands te worden gesteld, waarna een gewaarmerkte vertaling gevraagd kan worden. Het kan niet worden ingezien hoe de gemeente nog een akte of nog een verkiezingsbrief in het Nederlands zou opstellen eenmaal voor een inwoner de keuze voor het Frans is geregistreerd. Artikel 30 van de bestuurstaalwet wordt dus genegeerd. Volgens de verwerende partij wordt in het bestreden besluit op goede grond verwezen naar het zuinigheidsbeginsel. Er is “behoorlijk vroeg” meegedeeld hoe de oproepingsbrieven zouden worden verstuurd. Verzoekster moest dus niet maanden later beslissen “om zelf de kosten te maken om oproepingsbrieven te drukken, om dit dan te kunnen doen in omstandigheden die
niet conform zijn aan de bestuurstaalwet”.
14.2. In verband met het vierde middel merkt de verwerende partij vooreerst op dat de met het bestreden besluit vernietigde beslissing op zich geen betrekking heeft op de registratie, maar er “uiteraard zijdelings” wel mee te maken heeft. Er is, zo meent de verwerende partij, niets mis met de verwijzing in de motieven van het bestreden besluit naar de omzendbrief BB 2010/03 van 7 mei 2010. Terecht ook wordt volgens haar verwezen naar artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 ‘tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister’. Het gaat niet op “dat er aan wetsontduiking zou gedaan worden, door de gegevens dan maar op te nemen in het rijksregister en onder dekking van het rijksregister te registreren wat net niet in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister mag worden opgenomen”. Het komt er voor de verwerende partij op neer “dat niet op wettige wijze kan worden overgegaan tot registratie van wat de verzoekende partij geregistreerd wil zien”. Het volstaat niet “te poneren dat als een taalvoorkeur zou mogen geuit worden voor een bepaalde termijn […] dit dan ook maar zou moeten kunnen bijgehouden worden”.
15. In de laatste memorie merkt de verwerende partij nog op dat de interpretatie van de bestuurstaalwet die verzoekster voorstaat “op een evidente en onmiddellijke wijze leidt tot een kennelijke schending van de bestuurstaalwet” en dat de vernietigde besluiten “zonder meer fundamenteel compleet onbestaanbaar [zijn] met het duidelijke en strikte voorschrift van art. 30 bestuurstaalwet”. Tevens argumenteert de verwerende partij dat het een vorm van taalproselitisme uitmaakt wanneer de inwoners een brief krijgen met het verzoek om te kiezen of zij in het Frans bediend willen worden: “wie uitgenodigd wordt om een keuze te maken, is niet een inwoner die zonder meer zelf een initiatief moet nemen om die keuze te maken”.
Beoordeling
16. Het bestreden besluit vernietigt een beslissing van de gemeenteraad van Sint-Genesius-Rode van 28 september 2018 omtrent de verzending van oproepingsbrieven voor de lokale en provinciale verkiezingen van 14 oktober 2018. De vernietigingsmotieven kunnen als volgt worden samengevat. Uit het gemeenteraadsbesluit van 28 september 2018 blijkt dat het gemeentebestuur “de oproepingsbrieven volgens taalaanhorigheid zal versturen en dat het hiervoor een taalregistratie bijhoudt”, wat “in strijd [is] met de omzendbrief BB 2010/03 van 7 mei 2010 betreffende het verbod op de registratie van taalvoorkeur en met de wet”. De interpretatie van de bestuurstaalwetgeving door het gemeentebestuur van Sint-Genesius-Rode doet afbreuk aan de voorrangsstatus van het Nederlands en gaat in tegen de interpretatie van de bestuurstaalwet zoals die door de verwerende partij in omzendbrieven aan de lokale besturen ter kennis is gebracht. Daarenboven schendt het gemeenteraadsbesluit ook “het beginsel van behoorlijk bestuur” en druist het in tegen het “zuinigheidsbeginsel”. Deze motieven worden in de besproken middelen betwist.
17. In de arresten nrs. 227.775 en 227.776 van 20 juni 2014 (zie sub 3) neemt de Raad van State aan dat, rekening houdend met “de ruimere context van de taalregeling in België”, met arresten van het Grondwettelijk Hof ter zake, met de voorrangsstatus van het Nederlands in de randgemeenten en met de wil van de grondwetgever en van de bijzondere wetgever, de interpretatie die erin bestaat dat de belanghebbende, bedoeld in de artikelen 26 en 28 van de bestuurstaalwet, telkens hij in het Frans bediend wenst te worden welbepaalde stappen moet ondernemen, een onevenredige inperking inhoudt van de rechten die door de artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet gewaarborgd worden. Om rekening te houden zowel met de voorrangsstatus van het Nederlands in het eentalig Nederlands taalgebied als met de rechten die in de artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet aan de particulieren van de randgemeenten worden gewaarborgd, moet volgens deze arresten, bij afwezigheid van een specifiek verzoek van de particulier aan de gemeentelijke overheid, die overheid steunen op wat zij over het taalgebruik van de particulier weet. In dat verband is de particulier er in voorkomend geval toe gehouden het bestuur op redelijk geregelde tijdstippen ervan op de hoogte te brengen dat hij in het Frans wenst bediend te worden. De overheid moet refereren aan die keuze, waarvan zij alleen kennis kan nemen aan de hand van een brief die de particulier met dat doel naar het gemeentebestuur zond of er neerlegde. Die keuze geldt gedurende een redelijke termijn, te weten een termijn van vier jaar vanaf de ontvangst of neerlegging van de voormelde brief bij het gemeentebestuur. Na het verstrijken van die termijn kan de particulier met een nieuwe brief zijn keuze hernieuwen, weer voor een termijn van vier jaar. Telkens dient door het gemeentebestuur onverwijld een bewijs van ontvangst of neerlegging van de brief naar de betrokken particulier te worden gezonden.
18. Deze interpretatie, die – zoals is overwogen in arrest nr. 227.776 van 20 juni 2014 – sindsdien behoort te worden gegeven aan de rechten van de personen die in de randgemeenten wonen en waaraan de Vlaamse regering niet mag voorbijgaan, is intussen door de Raad van State herhaaldelijk bevestigd geworden, laatst nog in zijn arresten nrs. 245.052, 245.053, 245.054 en 245.055 van 2 juli 2019. De Raad van State blijft ze ook aanhouden in de voorliggende zaak.
19. De verwerende partij kan zich tegen de interpretatie niet nuttig beroepen op arresten die dateren van vóór ’s Raads arresten nrs. 227.775 en 227.776 van 20 juni 2014, met betrekking tot – ten opzichte van de laatst vermelde datum – posterieure feiten.
20. Anders dan de verwerende partij meent, is die interpretatie van de artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet niet onverenigbaar met artikel 30 van de bestuurstaalwet, noch maakt ze dat artikel zinledig. Luidens artikel 30, eerste lid, eerste zin, van de bestuurstaalwet worden in de gemeenten Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem de akten in het Nederlands gesteld. De meer vermelde interpretatie van de artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet stelt niet vrij van de naleving van genoemd voorschrift van artikel 30 van de bestuurstaalwet. Ook blijkt niet dat de vernietigde gemeenteraadsbeslissing van 28 september 2018 die strekking had of dat de oproepingsbrieven te dezen niet eerst in het Nederlands zijn opgesteld.
21. Uit wat voorafgaat, wordt besloten dat de interpretatie die in de bestreden beslissing wordt gegeven van de taalfaciliteiten in de randgemeenten, niet kan worden gevolgd. Integendeel komt de door de verwerende partij gewraakte interpretatie van verzoekster “volgens welke het zou volstaan dat particulieren slechts één keer om de vier jaar de wens te kennen moeten geven om in het Frans te worden bediend” terecht voor.
22. Daaruit volgt op zijn beurt dan weer dat een of andere vorm van registratie van de vier jaar geldende taalvoorkeur mogelijk moet zijn. Niet bijgevallen wordt dat het loutere feit van die registratie op zich reeds aanleiding geeft of dreigt te geven tot het creëren van een zogenaamde “subnationaliteit”. Een algemeen verbod om een eventuele taalvoorkeur van de inwoners te registreren, kan niet worden gelezen in artikel 4 van de Grondwet, noch in enige bepaling van de bestuurstaalwet. Ook de omzendbrief BB 2010/3 van 7 mei 2010 kan geen absoluut verbod verantwoorden.
23. Dat enige vorm van registratie van de bij brief gemelde taalvoorkeur voor het Frans logisch noodzakelijk voorkomt, betekent evenwel nog geenszins dat het de randgemeenten toegelaten is om zich als een pleitbezorger van het toezenden of neerleggen van deze brieven te manifesteren. Het optreden van de randgemeenten behoort essentieel lijdzaam en receptief te blijven. Weliswaar mogen de randgemeenten hun ingezetenen inlichten over de mogelijkheid om ervoor te kiezen in het Frans te worden bediend en over de manier waarop die keuze moet worden gedaan, maar zij moeten zich beperken tot een algemene mededeling van openbaar belang (via hun website, het gemeentelijk informatieblad). Anders handelen, door rechtstreeks en individueel een typebrief of een herinneringsbrief te richten tot de inwoners waarmee zij ertoe aangespoord of uitgenodigd worden om een keuze voor het Frans te doen of te hernieuwen, maakt een daad van taalproselitisme uit die zich niet laat verenigen
met het eentalige karakter van het Nederlandse taalgebied.
24. In zoverre het bijhouden van een taalvoorkeur in de bestreden beslissing onwettig wordt genoemd om reden van de strijdigheid met artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 ‘tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister’, merkt verzoekster terecht op dat de registratie van de taalvoorkeur niet in de bevolkingsregisters gebeurt, maar in het Rijksregister. Een verbod van registratie in het Rijksregister wordt door de
bestreden beslissing niet als vernietigingsmotief aangevoerd. Evenmin, overigens, voert de verwerende partij in haar bestreden vernietigingsbeslissing als motief aan dat verzoekster wederrechtelijk zou hebben beslist of zich hebben voorgenomen om de inwoners rechtstreeks en individueel met een typebrief of een herinneringsbrief te vragen om een keuze voor het Frans te doen of te hernieuwen.
25. Wat ten slotte de strijdigheid van de gemeenteraadsbeslissing van 28 september 2018 met “het beginsel van behoorlijk bestuur” en het “zuinigheidsbeginsel” betreft, wijst verzoekster terecht erop dat de oproepingsbrieven voor de lokale en provinciale verkiezingen slechts rechtsgeldig worden verzonden op een wijze die strookt met de hiervóór vastgestelde interpretatie van de artikelen 25 en 26 van de bestuurstaalwet. Dat de oproepingsbrieven die werden verdeeld in opdracht van de verwerende partij daar niet aan voldoen, wordt door haar niet betwist.
26. De conclusie is dat de motieven van de bestreden beslissing niet deugdelijk zijn en dat er reden is tot nietigverklaring van de bestreden beslissing.
VI. Prejudiciële vraagstelling
Standpunt van de partijen
27. Mocht de Raad van State de interpretatie bijvallen die verzoekster aan de bestuurstaalwet geeft, dan moet, volgens de verwerende partij in de memorie van antwoord, de volgende prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof worden gesteld:
“Schenden de artikelen 25, 26, 28 en 30 van de bestuurstaalwet in de interpretatie dat de inwoners van de gemeenten omschreven in artikel 7 van [de] bestuurstaalwet ten eeuwigen dage kunnen kiezen voor een andere taal dan het gebruik van het Nederlands, namelijk gebruik van het Frans, onder de enkele voorwaarde die keuze om de vier jaar te herhalen, artikel 4 van de Grondwet juncto de artikelen 10 en [11] van de Grondwet, gezien dit strekt tot een volstrekt andere behandeling van deze inwoners van de gemeenten omschreven in artikel 7 van [de] bestuurstaalwet ten aanzien van de andere inwoners van het Nederlandse taalgebied die wonen in de andere gemeenten van het Nederlandse taalgebied en ten aanzien van de inwoners
van andere taalgebieden, die allen zonder meer de taal van het taalgebied dienen te gebruiken?”
28. In de memorie van wederantwoord reageert verzoekster dat zij niet inziet hoe de vraag nuttig kan zijn voor de oplossing van het geschil en dat “de door verwerende partij aangehaalde categorieën van rechtzoekenden onmogelijk met elkaar vergeleken [kunnen] worden”.
29. Daarop antwoordt de verwerende partij in de laatste memorie dat de enige hypothese waarin niet tot prejudiciële vraagstelling aan het Grondwettelijk Hof moet worden overgegaan, die is waarin het beroep als onontvankelijk, bij gemis aan actueel belang, wordt afgewezen. Tevens voegt de verwerende partij toe dat de vernietigde gemeenteraadsbeslissing grondwettelijk niet bestaanbaar is met de principiële eentaligheid van het gebied, en dat het systeem waarin verzoekster voorziet “leidt tot een volstrekt andere bejegening van de inwoners van de taalfaciliteitengemeenten in verhouding met de inwoner van om het even welke andere gemeen[te], zonder dat daartoe een juridische grondslag bestaat”. Overigens mag er volgens de verwerende partij “desgevallend ook een andere vraag worden gesteld”, te weten: “Schenden de artikelen 25, 26, 28 en 30 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken gecoördineerd bij KB 18 juni 1966, in de interpretatie dat de inwoners van de gemeenten omschreven in art. 7 van de bestuurstaalwet ten eeuwigen dage kunnen kiezen voor een andere taal dan het gebruik van het Nederlands, namelijk voor het gebruik van het Frans, onder de enkele voorwaarde die keuze om de vier jaar te herhalen, art. 4
van de Grondwet iuncto de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gezien dit strekt tot een volstrekt andere behandeling van de Nederlandstalige inwoners van de gemeenten omschreven in art. 7 van de bestuurstaalwet ten aanzien van de andere inwoners van het Nederlandse taalgebied die wonen in de andere gemeenten van het Nederlandse taalgebied, die kunnen genieten van de bescherming van de ééntaligheid van het taalgebied krachtens het territorialiteitsbeginsel, waardoor de positie van hun taal niet in het gedrang wordt gebracht en ten aanzien van de inwoners van de gemeenten van de andere taalgebieden, die eveneens kunnen genieten van de bescherming van de in hun taalgebied krachtens het territorialiteitsbeginsel overeenkomstig de bestuurstaalwet te gebruiken taal?” Naar de verwerende partij hierbij toelicht, worden de Nederlandssprekende inwoners van de faciliteitengemeenten “fundamenteel gediscrimineerd ten aanzien van de inwoners van gemeenten in taalgebieden, het weze Nederlands, het weze Frans”, die in tegenstelling tot hen wél het voordeel genieten van een taalkundige security area, zoals voortvloeit uit de grondwettelijk vastgelegde indeling in taalgebieden, en die niet moeten vrezen dat hun taal door een dominante taal wordt weggedrumd.
30. In haar laatste memorie argumenteert verzoekster met betrekking tot de voorgestelde prejudiciële vraag onder meer nog dat ze geen betrekking heeft op de miskenning van de Grondwet door een wettelijke bepaling, maar op de rechtspraak van de Raad van State en dat niet wordt ingezien “waarom de rechtspraak van [de] Raad als hoogste rechtscollege zou moeten worden getoetst door het Grondwettelijk Hof”.
Beoordeling
31. In het kader van de zesde staatshervorming is specifiek aan de, op taalvlak paritair samengestelde, algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de zorg toevertrouwd om de administratieve geschillen te behandelen met betrekking tot de zes randgemeenten en de natuurlijke personen of rechtspersonen die er gevestigd zijn (Parl.St. Kamer 2011-2012, 53-2284/003, 7). Artikel 160 van de Grondwet is herzien opdat die regels in verband met de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak, in werking getreden op 14 oktober 2012, in de toekomst niet meer gewijzigd kunnen worden dan bij een bijzonderemeerderheidswet. De wet van 19 juli 2012 heeft artikel 93 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State hersteld en, conform de gelijktijdig uitgedrukte wil van de Grondwetgever, aan de algemene vergadering de bevoegdheid gegeven om van die geschillen op vraag van personen gevestigd in de randgemeenten kennis te nemen en de te volgen procedureregels bepaald. Uit de parlementaire voorbereiding van de herziening van artikel 160 van de Grondwet blijkt dat de Grondwetgever niet enkel heeft beoogd voor te schrijven dat de wijziging van de besproken bepalingen betreffende de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de toekomst bij bijzonderemeerderheidswet dient te geschieden, maar dat hij zich tevens de keuzes die voortvloeien uit die bepalingen heeft eigen gemaakt. Ook is de onderlinge samenhang onderstreept geworden tussen de herziening van artikel 160 van de Grondwet en het aannemen van de wet van 19 juli 2012, en is aangegeven dat de hervorming de kern raakt van de grote evenwichten die bijdragen tot de communautaire vrede (Parl.St. Kamer 2011-2012, 53-2284/003, 9-10). Het Grondwettelijk Hof heeft deze principes en de expliciete keuze van de Grondwetgever om ze zich eigen te maken, in herinnering gebracht in zijn arresten nr. 57/2014 en 58/2014 van 3 april 2014.
32. Sinds arrest nr. 227.775 van 20 juni 2014 heeft de op taalvlak paritair samengestelde algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die in de gevallen bedoeld in artikel 93 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State afwisselend wordt voorgezeten door een Nederlandstalige en een Franstalige voorzitter met doorslaggevende stem, bij herhaling de artikelen 25, 26, 28 en 30 van de bestuurstaalwet aldus geïnterpreteerd dat de inwoners van de betrokken randgemeenten – middels een brief – kunnen kiezen om in het Frans te worden bediend, welke keuze geldt voor vier jaar en na afloop kan worden hernieuwd voor weer een termijn van vier jaar. De Raad van State oefende daarmee, zoals hiervóór gezien, de bevoegdheid uit die in het kader van de zesde staatshervorming speciaal aan de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak – en niet aan enige andere rechter – werd toevertrouwd om, met het oog op een effectieve beëindiging van de herhaalde betwistingen ter zake, te komen tot een noodzakelijk evenwicht tussen de belangen van de verschillende gemeenschappen en gewesten binnen de Belgische Staat en bij te dragen tot de communautaire vrede.
33. Er is naar het oordeel van de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak te dezen dan ook geen reden tot het stellen aan het Grondwettelijk Hof van een prejudiciële vraag die in wezen handelt over de jurisprudentiële invulling van de haar specifiek toebedeelde opdracht.
De prejudiciële vragen worden niet gesteld.
BESLISSING
1. De Raad van State vernietigt de beslissing van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding van 2 oktober 2018 “houdende de vernietiging van het besluit van de gemeenteraad van Sint-Genesius-Rode van 28 september 2018 betreffende ‘Verzending oproepingsbrieven verkiezingen 14 oktober 2018 in toepassing van het arrest nr. 241.512 van de Raad van State’”.
2. De verwerende partij wordt verwezen in de kosten van het beroep tot nietigverklaring, begroot op een rolrecht van 200 euro, een bijdrage van 20 euro en een rechtsplegingsvergoeding van 700 euro, die verschuldigd is aan de verzoekende partij.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 22 september 2021 van de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die was samengesteld als volgt:
de HH. Roger Stevens, eerste voorzitter van de Raad van State,
Jacques Jaumotte, voorzitter van de Raad van State die zijnmandaat ter beschikking heeft gesteld,
voorzitter van de algemene vergadering,
Johan Lust, kamervoorzitter,
Geert Van Haegendoren, kamervoorzitter,
Geert Debersaques, kamervoorzitter,
Mevr. Colette Debroux, kamervoorzitter,
de heer Imre Kovalovszky, kamervoorzitter,
Mevr. Pascale Vandernacht, kamervoorzitter,
de HH. Luc Detroux, kamervoorzitter,
Carlo Adams, kamervoorzitter,
Bruno Seutin, staatsraad,
Pierre Lefranc, staatsraad,
Stephan De Taeye, staatsraad,
Pierre Barra, staatsraad,
Peter Sourbron, staatsraad,
Mevr. Anne-Françoise Bolly, staatsraad,
Patricia De Somere, staatsraad,
de HH. Marc Joassart, staatsraad,
Luc Donnay, staatsraad,
Mevr. Florence Piret, staatsraad,
de heer Raphaël Born, staatsraad,
Mevr. Elisabeth Willemart, staatsraad,
bijgestaan door
de heer Gregory Delannay, hoofdgriffier.