Raad van State - Arrest nr. 247.411 van 15 april 2020 - Beroep tot nietigverklaring - Tuchtprocedure

Rechtbank/Hof
Raad van State
Arrestnummer
247.411
Indiener
-
Datum uitspraak arrest
woensdag 15 april 2020
Samenvatting

-

Tekst arrest
 
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
 
Xe KAMER
 
ARREST
 
nr. 247.411 van 15 april 2020
in de zaak A. 219.718/X-16.680
 
In zake: de STAD RONSE
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Bart Van Baeveghem
kantoor houdend te 9200 Dendermonde
Brusselsestraat 108
bij wie woonplaats wordt gekozen
 
tegen :
 
het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door
de Vlaamse regering en door de beroepscommissie
voor tuchtzaken
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Bart Staelens
kantoor houdend te 8000 Brugge
Gerard Davidstraat 46/1
bij wie woonplaats wordt gekozen
 
Tussenkomende partij :
 
XXX
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Stanislas Ossieur
kantoor houdend te 9000 Gent
Groot-Brittanniëlaan 12
bij wie woonplaats wordt gekozen
 
I. Voorwerp van het beroep
 
1. Het beroep, ingesteld op 12 juli 2016, strekt tot de nietigverklaring van de beslissing van de beroepscommissie voor tuchtzaken (hierna: de beroepscommissie) van 4 juli 2016 waarbij de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Ronse van 27 april 2016 tot verlenging van de preventieve schorsing van XXX vernietigd wordt.
 
II. Verloop van de rechtspleging
 
2. Bij arrest nr. 235.521 van 15 juli 2016 is de tussenkomst van XXX toegelaten en is de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing verworpen.
 
De verzoekende partij heeft een verzoekschrift tot voortzetting van de rechtspleging ingediend.
 
De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.
 
De tussenkomende partij heeft een memorie ingediend.
 
Eerste auditeur An Van den broeck heeft een verslag opgesteld.
 
De verzoekende partij en de verwerende partij hebben een laatste memorie ingediend.
 
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting van 29 november 2019, welke zitting werd uitgesteld naar de terechtzitting die heeft plaatsgevonden op 13 december 2019.
 
Kamervoorzitter Johan Lust heeft verslag uitgebracht.
 
Advocaat Bart Van Baeveghem, die verschijnt voor de verzoekende partij, advocaat Samuel Mens, die loco advocaat Bart Staelens verschijnt voor de verwerende partij en advocaat Stanislas Ossieur, die verschijnt voor de tussenkomende partij, zijn gehoord.
 
Eerste auditeur An Van den broeck heeft een met dit arrest andersluidend advies gegeven.
 
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
 
III. Feiten
 
3. De tussenkomende partij, in dienst van de stad Ronse, is sinds 4 september 2015 door het college van burgemeester en schepenen preventief geschorst.
 
Op 4 april 2016 legt het college van burgemeester en schepenen hem de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege op met ingang van 4 september 2015. De uitvoering van het besluit wordt opgeschort “namelijk tot na het verstrijken van de termijn van dertig dagen na ontvangst van de beslissing over het opleggen van een tuchtstraf om beroep aan te tekenen tegen die beslissing bij de Beroepscommissie voor tuchtzaken dan wel op grond van artikel 139, Gemeentedecreet tot na de kennisgeving van de beslissing van de Beroepscommissie voor tuchtzaken waarbij die beslissing wordt bevestigd in het geval beroep wordt aangetekend”.
 
De tussenkomende partij tekent tegen het ontslag ook effectief beroep aan bij de beroepscommissie.
 
4. Op 27 april 2016 verlengt het college van burgemeester en schepenen de preventieve schorsing van de tussenkomende partij met vier maanden vanaf 4 mei 2016, met inhouding van salaris ten bedrage van de helft.
 
Na beroep hiertegen van de tussenkomende partij, vernietigt de beroepscommissie op 4 juli 2016 de collegebeslissing van 27 april 2016. Gemotiveerd wordt dat “de tuchtoverheid, nadat zij reeds op 4 april 2016 de tuchtstraf had opgelegd en waardoor het tuchtrechtelijk onderzoek dus niet meer loopt, op 27 april 2016 de preventieve schorsing niet meer [kon] verlengen” en dat “[d]e omstandigheid dat de tuchtoverheid de uitvoering van het tuchtstrafbesluit in haar beslissing had opgeschort, […] daaraan evenmin afbreuk [doet]”.
 
IV. Onderzoek ten gronde
 
Standpunt van de partijen
 
5. Verzoekster leidt een enig middel af uit “schending van artikel 131, Gemeentedecreet, de artikelen 2 en 3, Wet 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer bepaald het materieel motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel”.
 
Onder meer licht verzoekster toe dat de bestreden beslissing niet deugdelijk en zorgvuldig kan argumenteren dat de tuchtbeslissing van 4 april 2016 de tuchtprocedure heeft beëindigd. De tussenkomende partij is nog steeds in dienst en altijd in dienst geweest na de tuchtbeslissing op grond van de combinatie van de bepaling met betrekking tot de uitvoering van de tuchtbeslissing en de schorsende werking van het beroep bij de beroepscommissie. In het geval van een beroep bij de beroepscommissie wordt de tuchtprocedure slechts beëindigd na haar bevestigende beslissing. Het college van burgemeester en schepenen bleef bevoegd om een beslissing over de verlenging van de preventieve schorsing te nemen. De uitvoering van de tuchtbeslissing staat niet los van de beëindiging van de tuchtprocedure.
 
6.1. De verwerende partij brengt daartegen in, in de memorie van antwoord, dat de preventieve schorsing een voorlopige, bewarende ordemaatregel is, die slechts kan gelden zolang geen tuchtbeslissing werd genomen. Door het opleggen van de tuchtsanctie van het ontslag van ambtswege, kende het tuchtonderzoek zijn uiteindelijke beslag. Noch de omstandigheid dat de tuchtoverheid de uitvoering van het tuchtstrafbesluit heeft opgeschort, noch de opschorting die door het instellen van het beroep bij de beroepscommissie krachtens artikel 139 van het gemeentedecreet van toepassing is, houdt in dat het tuchtonderzoek nog niet afgelopen is.
 
Met het ontslag van ambtswege is het, aldus de verwerende partij, onmogelijk geworden voor de tuchtoverheid om nog langer tot een preventieve schorsing over te gaan.
 
6.2. In de laatste memorie benadrukt de verwerende partij dat de tekst van artikel 131 van het gemeentedecreet duidelijk is. Eens een tuchtbeslissing is genomen, loopt geen tuchtrechtelijk onderzoek meer, zodat geen verlenging van de preventieve schorsing meer kan worden uitgesproken.
 
7. Ook de tussenkomende partij is van oordeel dat de tuchtoverheid ten gevolge van het tuchtstrafbesluit van 4 april 2016 niet meer bevoegd is om een verlenging van een preventieve schorsing op te leggen. Wanneer de tuchtoverheid van oordeel is dat zij een tuchtstraf kan uitspreken, is er niet langer de nood om een ordemaatregel te nemen. De schorsende werking van het beroep bij de beroepscommissie, noch de opschorting van de tuchtstraf als modaliteit van de uitvoering van de tuchtstraf geeft de tuchtoverheid de bevoegdheid om nog na de sluiting van het onderzoek een preventieve schorsing uit te spreken.
 
Beoordeling
 
8. Artikel 131 van het gemeentedecreet, zoals het ten tijde van de bestreden beslissing gold, luidt:
 
“Als tegen een personeelslid een strafrechtelijk of tuchtrechtelijk onderzoek loopt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de tuchtoverheid het personeelslid preventief schorsen bij wijze van ordemaatregel, al dan niet met inhouding van salaris.”
 
9. Aangezien het voorschrift vereist dat tegen het personeelslid “een strafrechtelijk of tuchtrechtelijk onderzoek” loopt, kon volgens de bestreden beslissing verzoekster niet rechtmatig op 27 april 2016 nog beslissen tot de verlenging van de preventieve schorsing van de tussenkomende partij. Immers werd, eensdeels, het tuchtrechtelijk onderzoek beëindigd door de tuchtbeslissing van 4 april 2016 en kan, anderdeels, met een strafrechtelijk onderzoek alleen maar rekening worden gehouden indien de tuchtprocedure nog loopt, wat na 4 april 2016 dus niet meer het geval was.
 
Verzoekster betwist dat omdat de tuchtbeslissing van 4 april 2016 geschorst is geworden, eerst in afwachting van, en vervolgens door, het administratief beroep dat de tussenkomende partij ertegen aantekende bij de beroepscommissie.
 
10. Tegen de opgelegde tuchtsanctie van 4 april 2016 stond een administratief beroep bij de beroepscommissie open, dat, gelet op het toenmalige artikel 139 van het gemeentedecreet, de tuchtsanctie schorst. Zolang dit administratief beroep in voorkomend geval, zoals te dezen, niet heeft geresulteerd in een definitieve eindbeslissing van de beroepscommissie tot verwerping ervan, kan niet worden aangenomen dat het doek definitief is gevallen over de behandeling van de zaak en het daarvoor gevoerde “tuchtrechtelijk onderzoek”.
 
Dat de uitvoering van de genomen tuchtbeslissing geschorst is – weze het nu, in afwachting van het instellen van het administratief beroep, op grond van een uitdrukkelijke modaliteit van die tuchtbeslissing, dan wel, eens het administratief beroep is ingesteld, op grond van artikel 139 van het gemeentedecreet – brengt nu eenmaal mee dat die beslissing vooralsnog geen impact heeft en mag hebben op de rechtssituatie van de betrokkenen. Zo mag het tuchtrechtelijk ontslagen personeelslid voorlopig het werk weer opnemen, maar mag het bestuur van zijn kant evenzeer, indien de voorwaarden vervuld zijn, dit verhinderen door het opleggen van een preventieve schorsing, in afwachting van een uitspraak van de beroepscommissie over het bij haar ingestelde beroep.
 
11. In lijn met het arrest nr. 246.543 van 3 januari 2020 is de Raad van State ook te dezen van oordeel dat de tuchtsanctie die verzoekster op 4 april 2016 oplegde, haar in de concrete omstandigheden van de zaak niet de bevoegdheid ontnam om te beslissen tot een verlenging van de preventieve schorsing van de tussenkomende partij.
 
Er volgt uit dat de beroepscommissie niet op goede grond heeft besloten dat verzoekster op 27 april 2016 geen verlenging van de preventieve schorsing kon opleggen.
 
12. Het enige middel is, zoals besproken, gegrond. De hierna uit te spreken vernietiging brengt mee dat de beroepscommissie opnieuw wordt geroepen uitspraak te doen over het administratief beroep dat de tussenkomende partij bij haar instelde tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Ronse van 27 april 2016 tot verlenging van de preventieve schorsing van de tussenkomende partij.
 
BESLISSING
 
1. De Raad van State vernietigt de beslissing van de beroepscommissie voor tuchtzaken van 4 juli 2016 waarbij de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Ronse van 27 april 2016 tot verlenging van de preventieve schorsing van XXX vernietigd wordt.
 
2. De Raad van State verwijst de verwerende partij in de kosten van de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid en het beroep tot nietigverklaring, begroot op het rolrecht van 400 en een aan verzoekster verschuldigde rechtsplegingsvergoeding van 840 euro.
 
De tussenkomende partij wordt verwezen in de kosten van de tussenkomst, begroot op 150 euro.
 
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van vijftien april tweeduizend twintig, door de Raad van State, Xe kamer, samengesteld uit:
Johan Lust, kamervoorzitter,
Jan Clement, staatsraad,
Stephan De Taeye, staatsraad,
bijgestaan door
Frank Bontinck, griffier.