Raad van State - Arrest nr. 247.410 van 15 april 2020 - Beroep tot nietigverklaring - Tuchtprocedure

Rechtbank/Hof
Raad van State
Arrestnummer
247.410
Indiener
-
Datum uitspraak arrest
woensdag 15 april 2020
Samenvatting

-

Tekst arrest
 
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
 
Xe KAMER
 
ARREST
 
nr. 247.410 van 15 april 2020
in de zaak A. 220.919/X-16.808
 
In zake : de STAD RONSE
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Bart Van Baeveghem
kantoor houdend te 9200 Dendermonde
Brusselsestraat 108
bij wie woonplaats wordt gekozen
 
tegen :
 
het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door
de Vlaamse regering en door de beroepscommissie voor
tuchtzaken
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Bart Staelens
kantoor houdend te 8000 Brugge
Gerard Davidstraat 46/1
bij wie woonplaats wordt gekozen
 
Tussenkomende partij:
 
XXX
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Stanislas Ossieur
kantoor houdend te 9000 Gent
Groot-Brittanniëlaan 12
bij wie woonplaats wordt gekozen
 
I. Voorwerp van het beroep
1. Het beroep, ingesteld op 9 december 2016, strekt tot de nietigverklaring van de beslissing van de beroepscommissie voor tuchtzaken (hierna: de beroepscommissie) van 7 oktober 2016 waarbij de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Ronse van 1 augustus 2016 tot verlenging van de preventieve schorsing van XXX vernietigd wordt.
 
II. Verloop van de rechtspleging
 
2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partij heeft een memorie van wederantwoord ingediend.
 
XXX heeft een verzoekschrift tot tussenkomst ingediend. De tussenkomst is toegestaan bij beschikking van 22 februari 2017. De tussenkomende partij heeft een memorie ingediend.
 
Eerste auditeur An Van den broeck heeft een verslag opgesteld.
 
De verzoekende partij en de verwerende partij hebben een laatste memorie ingediend.
 
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting van 29 november 2019, welke zitting werd uitgesteld naar de terechtzitting die heeft plaatsgevonden op 13 december 2019.
 
Kamervoorzitter Johan Lust heeft verslag uitgebracht.
 
Advocaat Bart Van Baeveghem, die verschijnt voor de verzoekende partij, advocaat Samuel Mens, die loco advocaat Bart Staelens verschijnt voor de verwerende partij en advocaat Stanislas Ossieur, die verschijnt voor de tussenkomende partij, zijn gehoord.
 
Eerste auditeur An Van den broeck heeft een met dit arrest andersluidend advies gegeven.
 
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973.
 
III. Feiten
 
3. De tussenkomende partij, in dienst van de stad Ronse, is sinds 4 september 2015 door het college van burgemeester en schepenen preventief geschorst.
 
Op 4 april 2016 legt het college van burgemeester en schepenen hem de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege op met ingang van 4 september 2015. De uitvoering van het besluit wordt opgeschort “namelijk tot na het verstrijken van de termijn van dertig dagen na ontvangst van de beslissing over het opleggen van een tuchtstraf om beroep aan te tekenen tegen die beslissing bij de Beroepscommissie voor tuchtzaken dan wel op grond van artikel 139, Gemeentedecreet tot na de kennisgeving van de beslissing van de Beroepscommissie voor tuchtzaken waarbij die beslissing wordt bevestigd in het geval beroep wordt aangetekend”.
 
De tussenkomende partij tekent tegen het ontslag ook effectief beroep aan bij de beroepscommissie.
 
4. Op 27 april 2016 verlengt het college van burgemeester en schepenen de preventieve schorsing van de tussenkomende partij met vier maanden vanaf 4 mei 2016, met inhouding van salaris ten bedrage van de helft.
 
Na beroep hiertegen van de tussenkomende partij, vernietigt de beroepscommissie op 4 juli 2016 de collegebeslissing van 27 april 2016. Gemotiveerd wordt dat “de tuchtoverheid, nadat zij reeds op 4 april 2016 de tuchtstraf had opgelegd en waardoor het tuchtrechtelijk onderzoek dus niet meer loopt, op 27 april 2016 de preventieve schorsing niet meer [kon] verlengen” en dat “[d]e omstandigheid dat de tuchtoverheid de uitvoering van het tuchtstrafbesluit in haar beslissing had opgeschort, […] daaraan evenmin afbreuk [doet]”. De beslissing van de beroepscommissie van 4 juli 2016 is het voorwerp van het beroep met nr. A. 219.718/X-16.680.
 
5. Op 1 augustus 2016 verlengt het college van burgemeester en schepenen de preventieve schorsing van de tussenkomende partij nog eens met vier maanden, vanaf 2 augustus 2016, met inhouding van salaris ten bedrage van de helft.
 
Na beroep ertegen van de tussenkomende partij, vernietigt de beroepscommissie bij besluit van 7 oktober 2016 ook de collegebeslissing van 1 augustus 2016. Gemotiveerd wordt dat “de tuchtoverheid, nadat zij reeds op 4 april 2016 de tuchtstraf had opgelegd en waardoor het tuchtrechtelijk onderzoek dus niet meer loopt, op 27 april 2016 de preventieve schorsing niet meer [kon] verlengen, laat staan om nog eens bij beslissing van 1 augustus 2016 de preventieve schorsing te verlengen” en dat “[d]e omstandigheid dat de tuchtoverheid de uitvoering van het tuchtstrafbesluit in haar beslissing had opgeschort, […] daaraan evenmin afbreuk [doet]”. De beslissing van de beroepscommissie van 7 oktober 2016 is het voorwerp van voorliggend beroep.
 
IV. Onderzoek ten gronde
 
Standpunt van de partijen
 
6. Verzoekster leidt een enig middel af uit “schending van artikel 131, Gemeentedecreet, de artikelen 2 en 3, Wet 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer bepaald het materieel motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel”.
 
Onder meer licht verzoekster toe dat de bestreden beslissing niet deugdelijk en zorgvuldig kan argumenteren dat de tuchtprocedure afgerond is. Ze wordt slechts afgerond middels een bevestigende beslissing van de beroepscommissie. In het geval van een vernietiging door de beroepscommissie is de tuchtprocedure immers nog niet afgerond vermits het lokaal bestuur de tuchtprocedure kan verder zetten. De tuchtprocedure loopt nog steeds en de tussenkomende partij is nog steeds in dienst en na de tuchtbeslissing van 4 april 2016 altijd in dienst geweest. Op het ogenblik van het nemen van de aangevochten beslissing van 1 augustus 2016 is de tussenkomende partij nog steeds een personeelslid. De uitvoering van de tuchtbeslissing staat niet los van de beëindiging van de tuchtprocedure.
 
7.1. De verwerende partij daarentegen is, in de memorie van antwoord, van mening dat correct werd geoordeeld dat het tuchtonderzoek beëindigd was door de uiteindelijke tuchtbeslissing van 4 april 2016: “door tussenkomst van de ontslagbeslissing, is [de tuchtoverheid] opgehouden bevoegd te zijn om nog langer een preventieve schorsing op te leggen”. Een preventieve schorsing kan enkel worden opgelegd als aan de voorwaarden in artikel 131 van het gemeentedecreet wordt voldaan. Naast het vrijwaren van het belang van de dienst, moet er tevens sprake zijn van een tuchtvervolging of een strafvervolging. Door het opleggen van de tuchtsanctie van het ontslag van ambtswege, kende het tuchtonderzoek zijn uiteindelijke beslag. Bijgevolg is een voorlopige, bewarende ordemaatregel niet langer aan de orde.
 
Artikel 139 van het gemeentedecreet brengt mee dat door het aantekenen van beroep tegen de tuchtsanctie van ontslag van ambtswege het ontslag wordt opgeschort, maar deze opschorting heeft, volgens de verwerende partij, “evident niet tot gevolg dat het tuchtrechtelijk onderzoek niet als beëindigd moet worden aanzien”.
 
7.2. In de laatste memorie herhaalt de verwerende partij dat de tuchtoverheid door tussenkomst van de ontslagbeslissing ophield bevoegd te zijn om nog langer een preventieve schorsing op te leggen. Eens een tuchtbeslissing is genomen, loopt geen tuchtrechtelijk onderzoek meer, zodat geen verlenging van de preventieve schorsing meer kan worden uitgesproken. De schorsing van de uitvoering van de tuchtbeslissing tijdens de beroepsprocedure voor de beroepscommissie doet daar geen afbreuk aan.
 
8.1. Ook de tussenkomende partij, in het verzoekschrift tot tussenkomst, is van oordeel dat verzoekster door het ontslag van ambtswege van 4 april 2016 een einde heeft gesteld aan het tuchtrechtelijk onderzoek en dan ook navolgend niet langer kon beslissen om een preventieve schorsing uit te spreken. De uitvoeringsmodaliteiten van de tuchtsanctie doen hieraan niet af.
 
8.2. In haar memorie voegt de tussenkomende partij daar nog aan toe dat wanneer er voldoende bewijzen voorliggen om een beslissing te nemen en de tuchtoverheid van oordeel is dat zij een tuchtstraf kan uitspreken, er niet langer de nood is om een ordemaatregel te nemen. Voorts werkt de beslissing van de beroepscommissie over een tuchtsanctie inderdaad opschortend, “doch het gaat in casu over de beslissing van de Beroepscommissie over een ordemaatregel genomen na de uitspraak omtrent de tuchtsanctie”. De bepalingen omtrent de opschorting van de tenuitvoerlegging van de tuchtstraf hebben geen invloed omdat nu eenmaal de tuchtstraf wel degelijk was uitgesproken en het tuchtonderzoek beëindigd. Indien, aldus de tussenkomende partij, het standpunt van verzoekster zou worden gevolgd “dan is het opleggen van een preventieve schorsing niet langer te zien als een ordemaatregel, maar wel degelijk als een straf, gelet op het feit dat de schorsing ook zou worden opgelegd als het College alle feiten als bewezen heeft verklaard”.
 
Beoordeling
 
9. Artikel 131 van het gemeentedecreet, zoals het ten tijde van de bestreden beslissing gold, luidt:
 
“Als tegen een personeelslid een strafrechtelijk of tuchtrechtelijk onderzoek loopt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de tuchtoverheid het personeelslid preventief schorsen bij wijze van ordemaatregel, al dan niet met inhouding van salaris.”
 
10. Aangezien het voorschrift vereist dat tegen het personeelslid “een strafrechtelijk of tuchtrechtelijk onderzoek” loopt, kon volgens de bestreden beslissing verzoekster niet rechtmatig op 1 augustus 2016 nog beslissen tot de verlenging van de preventieve schorsing van de tussenkomende partij. Immers werd, eensdeels, het tuchtrechtelijk onderzoek beëindigd door de tuchtbeslissing van 4 april 2016 en kan, anderdeels, met een strafrechtelijk onderzoek alleen maar rekening worden gehouden indien de tuchtprocedure nog loopt, wat na 4 april 2016 dus niet meer het geval was.
 
Verzoekster betwist dat omdat de tuchtbeslissing van 4 april 2016 overeenkomstig het toenmalige artikel 139 van het gemeentedecreet geschorst werd door het administratief beroep dat de tussenkomende partij ertegen aantekende bij de beroepscommissie.
 
11. In het arrest nr. 246.543 van 3 januari 2020 moest de Raad van State een soortgelijke betwisting beslechten.
 
Geoordeeld werd dat zolang het administratief beroep tegen de opgelegde tuchtsanctie niet heeft geresulteerd in een definitieve eindbeslissing van de beroepscommissie tot verwerping van het administratief beroep, niet kan worden aangenomen dat het doek definitief is gevallen over de behandeling van de zaak en het daarvoor gevoerde “tuchtrechtelijk onderzoek”. Dat, ten gevolge van het beroep bij de beroepscommissie, de uitvoering van de genomen tuchtbeslissing geschorst is, betekent immers dat die beslissing vooralsnog geen impact mag hebben op de rechtssituatie van de betrokkenen. Zo mag het tuchtrechtelijk ontslagen personeelslid voorlopig het werk weer opnemen, maar mag het bestuur van zijn kant evenzeer, indien de voorwaarden vervuld zijn, dit verhinderen door het opleggen van een preventieve schorsing, in afwachting van een uitspraak van de beroepscommissie over het bij haar ingestelde beroep.
 
12. De Raad van State houdt deze zienswijze ook in de voorliggende zaak aan.
 
Er volgt uit dat de beroepscommissie niet op goede grond heeft besloten dat verzoekster op 1 augustus 2016 geen verlenging van de preventieve schorsing kon opleggen.
 
13. Het enige middel is, zoals besproken, gegrond. De hierna uit te spreken vernietiging brengt mee dat de beroepscommissie opnieuw wordt geroepen uitspraak te doen over het administratief beroep dat de tussenkomende partij bij haar instelde tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Ronse van 1 augustus 2016 tot verlenging van de preventieve schorsing van de tussenkomende partij.
 
BESLISSING
 
1. De Raad van State vernietigt de beslissing van de beroepscommissie voor tuchtzaken van 7 oktober 2016 waarbij de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Ronse van 1 augustus 2016 tot verlenging van de preventieve schorsing van XXX vernietigd wordt.
 
2. De Raad van State verwijst de verwerende partij in de kosten van het beroep, begroot op het rolrecht van 200 euro en een aan verzoekster verschuldigde rechtsplegingsvergoeding van 700 euro.
 
De tussenkomende partij wordt verwezen in de kosten van de tussenkomst, begroot op 150 euro.
 
 
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van vijftien april tweeduizend twintig, door de Raad van State, Xe kamer, samengesteld uit:
 
Johan Lust, kamervoorzitter,
Jan Clement, staatsraad,
Stephan De Taeye, staatsraad,
bijgestaan door
Frank Bontinck, griffier.