Raad van State - Arrest nr. 235.072 van 14 juni 2016 - Beroep tot vernietiging - Lokaal personeel - Niet verlenging contract
De zogenaamde "synthesememorie met verzoek tot voortzetting van de rechtspleging" die verzoeker na het voor hem ongunstige auditoraatsverslag indiende, getuigt van een ernstig verkeerd gelopen knip- en plakwerk. Het belet niet dat er onmiskenbaar uit blijkt dat verzoeker de conclusie in het auditoraatsverslag bestrijdt en dat hij in zijn beroep volhardt. Er is geen reden om op grond van art. 21, zevende lid, RvS-wet tot de afstand van geding te besluiten.
Het louter neerleggen van een strafklacht door de brandweercommandant doet niet ipso facto blijken van een prohibitief gebrek aan onpartijdigheid. Hoe dan ook is het bestreden ontslag het werk van de gemeenteraad en die gemeenteraad heeft uitdrukkelijk geoordeeld om de diefstal waarvoor de strafklacht was neergelegd, niet in aanmerking te nemen.
Het is een misvatting dat het advies van de officieren tot sanctionering van verzoeker met ontslag niet meer dienstig kon zijn bij het overdoen van het ontslag door de gemeenteraad op 26 augusutus 2014, vanwege het arrest van de RvS tot vernietiging van verzoekers ontslag van 1 juli 2013. Dat arrest, dat het ontslag van 1 juli 2013 vernietigt omdat verzoeker niet werd gehoord, bevat geen enkele uitspraak over het advies en heeft voor het advies geen enkel gevolg.
Verzoeker doet niet de onwettigheid aannemen van de gemeenteraadsbeslissing van 26 augustus 2014 om hem met ingang van de volgende dag te ontslaan en zijn beroep tegen die beslissing wordt afgewezen. Uit die afwijzing volgt dat verzoeker zonder belang erbij is om nog de vernietiging te verkrijgen van de collegebeslissing tot niet-verlenging van zijn dienstnemingscontract waardoor het "eindigt met ingang van 1 december 2014".
De eerste verwerende partij vraagt de rechtsplegingsvergoeding op 1.400 euro te bepalen gezien de kennelijk onredelijke aard van de situatie, aangezien verzoeker reeds uit een eerder arrest moest weten dat de vordering onontvankelijk is ten opzichte van de gouverneur. De rechtsplegingsvergoeding is, zoals art. 30/1, § 1, eerste lid, RvS-wet het zegt, een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en honoraria van de advocaat. Het is geen middel ter bestraffing van onberaden beroepen.
Gelet op de bestaande, vaststaande rechtspraak deed de zaak zich voor de eerste verwerende partij als bepaald eenvoudig voor. Er is geen reden tot de gevraagde verhoging boven het basisbedrag.
-