Raad van State - Arrest 242.541 van 5 oktober 2018 - Beroepscommissie voor Tuchtzaken - Geen verbod om, wanneer de redelijke verhouding van evenredigheid van een opgelegde tuchtstraf betwist wordt, bij beoordeling rekening te houden met de ontstentenis van formele verantwoording van die verhouding
Het is de beroepscommissie voor tuchtzaken niet verboden om, wanneer de redelijke verhouding van evenredigheid van een opgelegde tuchtstraf betwist wordt, bij haar beoordeling rekening te houden met de ontstentenis van formele verantwoording van die verhouding.
I. Voorwerp van de vordering
1. De vordering, ingesteld op 31 mei 2018, strekt tot de nietigverklaring en de schorsing van de tenuitvoerlegging van “[d]e beslissing genomen op 18/04/2018 van de Beroepscommissie voor tuchtzaken waarbij het beroep van XXX ontvankelijk en gegrond verklaard werd [en de] beslissing van de tuchtoverheid van 08/01/2018 houdende het opleggen van de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege, wordt vernietigd”.
II. Verloop van de rechtspleging
2. De verwerende partij heeft een nota ingediend.
Auditeur Iris Verheven heeft een verslag opgesteld over het beroep tot nietigverklaring, op grond van artikel 93 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 „tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State‟, en over de vordering tot schorsing.
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 21 september 2018.
Kamervoorzitter Johan Lust heeft verslag uitgebracht.
Advocaat Joris Claes, die loco advocaten Johan Herpelinck, Paul Vansteelandt en Sabine Dewispelaere verschijnt voor de verzoekende partij, advocaat Samuel Mens, die loco advocaat Bart Staelens verschijnt voor de verwerende partij, en advocaat Elke Goossens, die loco advocaat Pascal Lahousse verschijnt voor de tussenkomende partij, zijn gehoord.
Auditeur Iris Verheven heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
III. Feiten
3. Op 8 januari 2018 beslist het college van burgemeester en schepenen van de stad Oostende om XXX, in dienst als opladerstraatkeerder, de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege op te leggen om reden van “bedrieglijke verberging van gelden die hem niet toebehoren”.
Op beroep van betrokkene besluit de beroepscommissie voor tuchtzaken op 8 januari 2018 de collegebeslissing te vernietigen. Geoordeeld wordt dat het niet kennelijk onredelijk is dat de tuchtoverheid een inbreuk op de beroepsplichten vaststelt, maar dat de verzachtende omstandigheden ten onrechte niet mee in overweging zijn genomen en de tuchtoverheid heeft nagelaten om aan te geven waarom zij met die elementen geen rekening heeft gehouden bij het bepalen van de strafmaat. De beroepscommissie voor tuchtzaken concludeert bijgevolg “dat de noodzaak van een ontslag van ambtswege door de tuchtoverheid aldus niet afdoende wordt gemotiveerd en de opgelegde strafmaat niet in een redelijke verhouding staat tot de gepleegde tuchtfeiten”.
IV. Tussenkomst
4. XXX vraagt terecht in het debat te mogen tussenkomen. Zijn belangen zijn manifest betrokken bij de zaak.
V. Onderzoek van de vordering tot nietigverklaring
A. Eerste middel
Uiteenzetting van het middel
5. Een eerste middel luidt: “de vordering tot schorsing is gegrond”. Toegelicht wordt dat de verzoekende partij het niet gepast vindt dat de tussenkomende partij opnieuw op de werkvloer verschijnt, dat het vertrouwen in haar volledig zoek is, dat haar houding niet getolereerd kan worden en dat de schorsing van de bestreden beslissing “in casu gepast” is.
Beoordeling
6. Het middel houdt geen wettigheidskritiek – ten gronde – op de bestreden beslissing in. Het kan niet tot vernietiging leiden.
B. Tweede middel
Uiteenzetting van het middel
7. Volgens een tweede middel zijn de feiten bewezen, maken ze een tekortkoming aan de beroepsplichten uit en dienen ze tuchtrechtelijk gesanctioneerd te worden. Nadat de tussenkomende partij eerst preventief is geschorst geworden, is hem vervolgens het ontslag van ambtswege opgelegd. Dit ontslag is “zeker en vast” gerechtvaardigd: het zich toe-eigenen van andermans eigendom is onaanvaardbaar en getuigt van een manifest deloyale houding. De tussenkomende partij handelde te kwader trouw en gedroeg zich niet integer. Hij maakt daardoor “dat een negatief licht scheen over Stad Oostende”, wat “de stad zeker niet ten goede [komt]”.
Beoordeling
8. Het wordt in de bestreden beslissing niet betwist dat de tussenkomende partij aan haar beroepsplichten tekortkwam.
Wel is de beroepscommissie voor tuchtzaken van oordeel dat verzoekster geen rekening hield, noch aangaf waarom zij geen rekening hield met een hele rist verzachtende omstandigheden, zoals: beroepsverleden, beperkte intellectuele capaciteiten, “dominante rol in het gebeuren” van een collega, directe oversten achten verdere samenwerking klaarblijkelijk wel mogelijk, “quasi onmiddellijke seponering van de feiten”, geen maatschappelijke impact. Het middel gaat hieraan totaal voorbij, laat staan dat het die verantwoording in het gedrang brengt.
Het kan niet tot nietigverklaring leiden.
C. Derde middel
Uiteenzetting van verzoekster
9. In een derde middel betoogt de verzoekende partij dat de bestreden beslissing de tuchtstraf ten onrechte verwijt niet afdoende gemotiveerd te zijn. Alle juridische en feitelijke overwegingen die aan de beslissing ten grondslag liggen, werden vermeld en er werd ook gereageerd op de argumenten van de tussenkomende partij. Bovendien heeft, aldus de verzoekende partij, de tussenkomende partij nergens in haar beroep bij de beroepscommissie opgemerkt dat de collegebeslissing niet goed gemotiveerd en niet duidelijk was.
Beoordeling
10. De bestreden beslissing vernietigt de door het college van burgemeester en schepenen opgelegde tuchtstraf bij gebrek aan een, voldoende gemotiveerde, redelijke verhouding tussen de opgelegde strafmaat en de gepleegde tuchtfeiten. Meer bepaald stelt de beroepscommissie in de bestreden beslissing in essentie vast dat de verzoekende partij weliswaar de verzachtende omstandigheden opsomt die de tussenkomende partij aanvoert, maar er niets mee doet: er geen rekening mee houdt, noch uitlegt waarom zij er geen rekening mee houdt.
Het middel doet niet de onjuistheid hiervan aannemen.
Blijkens de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van 8 januari 2018 is diens reactie op de argumenten van de tussenkomende partij ertoe beperkt geweest van die argumenten akte te nemen, om vervolgens louter bij het ernstig karakter van de feiten te blijven stilstaan en te besluiten dat op basis daarvan “de voorgestelde tuchtstraf „ontslag van ambtswege‟ omwille van zware tekortkomingen aan de beroepsplichten, in verhouding met de gepleegde feiten” staat.
Het was voorts de beroepscommissie voor tuchtzaken niet verboden om, wanneer de redelijke verhouding van evenredigheid van een opgelegde tuchtstraf betwist wordt, bij haar beoordeling rekening te houden met de ontstentenis van formele verantwoording van die verhouding.
Ook het derde en laatste middel wordt verworpen.
VI. Onderzoek van de vordering tot schorsing
11. Het beroep tot nietigverklaring komt in aanmerking om met toepassing van de kortedebattenprocedure te worden verworpen. De vordering tot schorsing, die het accessorium van dat beroep is, dient hetzelfde lot te volgen.
BESLISSING