Raad van State - Arrest 235.131 van 20 juni 2016 - Lokaal personeel - Ongeschiktheid wegens medische redenen

Rechtbank/Hof
Raad van State
Arrestnummer
235.131
Indiener
-
Datum uitspraak arrest
maandag 20 juni 2016
Samenvatting

Art. 5.2.14, eerste lid, van het personeelsstatuut bepaalt dat het personeelslid van rechtswege in disponsibiliteit wordt gesteld wanneer het wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is nadat het de maximumduur heeft genoten van het verlof dat hem of haar om die reden kan worden verleend. Art. 5.2.14, eerste lid, van het personeelsstatuut laat aan het bestuur geen enkele discretionaire bevoegdheid. Indien de beide voorwaarden vervuld zijn, is het ertoe gehouden tot de indisponibiliteitstelling van het personeelslid te beslissen. Ook de beoordeling van het vervuld zijn van de voormelde voorwaarden als zodanig laat aan het bestuur geen enkele discretionaire beoordelingsvrijheid. Aan deze gebonden bevoegdheid van het bestuur beantwoordt een subjectief recht van het personeelslid. Een geschil over dat subjectief recht valt buiten de rechtsmacht van de RvS. De door de verzoeker aangevoerde grief dat bij zijn indisponibileitstellingten onrechte geen rekening is gehouden met de ziektekredietdagen waarop hij aanspraak kan maken ingevolge zijn tewerkstelling bij een andere publieke werkgever verandert niets daaraan, aangezien deze grief niets te maken heeft met de uitoefening van enige discretionaire bevoegdheid van de tweede verwerende partij, maar slechts de correcte toepassing beoogt van de statutaire bepalingen die de gebonden bevoegdheid van het bestuur genereren.

De BB betreffende de definitieve vroegtijdige oppensioenstelling van verzoeker wegens definitieve medische ongeschiktheid voor elke functie valt als zodanig onder de rechtsmacht van deRvS. Te dezen moet evenwel worden vastgesteld dat verzoeker in zijn enig aangevoerde middel de onwettigheid van deze BB afleidt uit de onwettigheid van de beslissing betreffende zijn indisponibiliteit, waarvan de wettigheidscontrole niet onder de rechtssmacht van de RvS valt. Het beroep is evenzeer onontvankelijk voor zover het tegen de beslissing tot definitieve vroegtijdige oppensioenstelling is gericht.

De BB betreffende de definitieve vroegtijdige oppensioenstelling van verzoeker wegens definiteive medische ongeschiktheid voor elke functie is als zodanig niet het resultaat van een gebonden bevoegdheid van de overheid, aangezien ze gesteuend is op een discretionaire beoordeling van de medische geschiktheid van de betrokkene door de hoofdgeneesheer van de Administratieve Gezondheidsdienst van de FOD Volksgezondheid. Als zodanig valt die beslissing dan ook onder de rechtsmacht van de RvS.

  

Tekst arrest

-