Raad van State - nr. 246.434 - Beroep tot vernietiging - Niet-optreden in het kader van het bestuurlijk toezicht

Rechtbank/Hof
Raad van State
Arrestnummer
246.434
Indiener
-
Datum uitspraak arrest
dinsdag 7 januari 2020
Samenvatting
Een beroep tot nietigverklaring werd ingediend tegen de beslissing van 15 februari 2017 van de Gouverneur van de provincie Limburg, waarin de Gouverneur in het kader van het "Bestuurlijk Toezicht" op de lokale besturen, beslist heeft in het kader van 'Hoogland'-fase III niet op te treden tegen het(de) besluit(en) van het College van Burgemeester en Schepenen van Halen.
 
De Raad van State heeft besloten het beroep te verwerpen. Dit omdat de bestreden beslissing niet voor vernietiging door de Raad van State vatbaar is.
 
De kosten van het geding worden echter wel ten laste van de verwerende partij gelegd. Dit omdat de Gouverneur in zijn beslissing heeft meegedeeld dat er een beroep tot nietigverklaring kan worden ingediend bij de Raad van State. Dit heeft de verzoekende partij zogenaamd misleid.
 
Tekst arrest
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
 
Xe KAMER
 
ARREST
 
nr. 246.434 van 17 december 2019
in de zaak A. 221.857/X-16.897
 
In zake : X
 
tegen : 
 
de PROVINCIE LIMBURG
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaten Koen Geelen, Wouter Moonen en Nick Parthoens
kantoor houdend te 3500 Hasselt
Gouverneur Roppesingel 131
bij wie woonplaats wordt gekozen
 
I. Voorwerp van het beroep
 
I. Het beroep, ingesteld op 1 april 2017, strekt tot de nietigverklaring van de beslissing meegedeeld met een brief van 15 februari 2017 door de heer Herman Reynders, Gouverneur Provincie Limburg, waarin de Gouverneur in het kader van het 'Bestuurlijk Toezicht' op de lokale besturen, beslist heeft in het kader van 'Hoogland'-fase III niet op de treden tegen het(de) besluit(en) ('Bestreden Beslissingen 2, 3 & 4') van het College van Burgemeester en Schepenen van Halen", zijnde:
- '''Bestreden beslissing 3' - 'Attest van Aanpak'''
- '''Bestreden Beslissing 4' - 'Beslissing gemeenteraad van 22.12.2014'''.
 
II. Verloop van de rechtspleging
2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend.
 
Eerste auditeur-afdelingshoofd Ann Van Mingeroet heeft een verslag opgesteld.
 
Verzoeker en de verwerende partij hebben een laatste memorie ingediend.
 
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 8 november 2019.
 
Kamervoorzitter Johan Lust heeft verslag uitgebracht.
 
Verzoeker die verschijnt, en advocaat Valérie Vandecaetsbeek, die loco advocaat Koen Geelen verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.
 
Eerste auditeur-afdelingshoofd Ann Van Mingeroet heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.
 
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
 
III. Voorgaanden
 
3. Verzoeker richt zich met een brief van 9 november 2016 tot het agentschap Binnenlands Bestuur met klachten inzake de stad Halen die volgens hem te herleiden zijn "tot één enkel dossier, m.n. de op 1 juni 2015 toegekende stedenbouwkundige vergunning EPB 71020-G-2014/4436". Verzoeker drukt in de brief de hoop uit dat deze beslissing uit het rechtsverkeer gehaald zal worden en dat een onderzoek wordt ingesteld "naar een 'Attest van Aanpak', wat na17.08.2016 het licht gezien heeft, maar vreemd genoeg als aanmaakdatum 12.06.2015 hanteert".
 
De gouverneur van de provincie Limburg antwoordt op het schrijven van verzoeker met een brief van 15 februari 2017.
 
Wat de stedenbouwkundige vergunning betreft die het college van burgemeester en schepenen op 1 juni 2015 afgaf, deelt de gouverneur mee:
 
"[...] de Vlaamse Codex Ruimtelijke ordening [voorziet in] de beroepsprocedure tegen beslissingen van de gemeenteoverheid over stedenbouwkundige aanvragen. Tegen de uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing van het college van burgemeester en schepenen over de vergunningsaanvraag kan een beroep worden ingesteld bij de deputatie van de provincie waarin de gemeente is geleden door onder meer elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden ingevolge de bestreden beslissing (artikel 4.7.21. VCRO). Vervolgens kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen als administratief rechtscollege, bij wijze van arresten, uitspraak doen over de beroepen die worden ingesteld tot vernietiging van onder meer vergunningsbeslissingen, namelijk uitdrukkelijke of stilzwijgende bestuurlijke beslissingen, genomen in laatste administratieve aanleg, betreffend het afgeven of weigeren van een vergunning (artikel 4.8.2. VCRO). Er is dus een specifieke procedure voorzien waar mijn ambt niet in kan tussenkomen."
 
Met betrekking tot het "attest van aanpak" betreft, schrijft de gouverneur:
 
"In zoverre u de rechtsgeldigheid van het attest van aanpak betwist en opwerpt dat het attest dubieus en contesteerbaar is, zowel wat de inhoud als de aanmaakdatum betreft, lijkt u te willen wijzen op valsheid in geschrifte (antidatering). Dergelijke aangelegenheid behoort niet tot de bevoegdheid van mijn ambt in het kader van het algemeen betuurlijk toezicht. Het staat u echter wel vrij om op basis van die feiten klacht in te dienen bij het parket dat aantijgingen van valsheid in geschrifte onderzoekt".
 
Besluitend, deelt de gouverneur mee dat "[t]egen deze beslissing" een beroep tot nietigverklaring kan worden ingediend bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
IV. Regelmatigheid van de rechtspleging
 
4. Verzoeker brengt ter terechtzitting een 46 bladzijden tellende "pleitnota" bij.
 
Nochtans diende hij, in antwoord op het auditoraatsverslag, ook al een 19 bladzijden tellende laatste memorie in, waarop de verwerende partij in de laatste memorie alleen reageerde als volgt:
 
"De opmerkingen van de verzoekende partij in haar laatste memorie vormen een louter tegenspreken van de vaststellingen van de Eerste Auditeur - Afdelingshoofd en zijn niet van aard tot een andere conclusie te komen, dan de conclusie die de verwerende partij ook reeds aandroeg in haar memorie van antwoord."
 
5. Het algemeen procedureregelement voorziet niet in de mogelijkheid een pleitnota in te dienen. Gelet op artikel 29 van het algemeen procedureregelement, kunnen de partijen ter terechtzitting in principe nog slechts mondelinge opmerkingen naar voor brengen. Voor zoveel het denkbaar en aanvaardbaar zou zijn dat een korte opsomming van de voornaamste van die opmerkingen in de vorm van een pleitnota in beginsel louter een geheugensteuntje en geen procedurestuk dat als zodanig bij de beoordeling van de zaak moet worden betrokken.
 
Overigens laat het door verzoeker ter terechtzitting ingediende stuk zich noch naar de vorm, noch naar de inhoud kwalificeren als een dergelijk geheugensteuntje. De zogenaamde "pleitnota" wordt dan ook buiten het debat gehouden.
 
V. Ontvankelijkheid
 
6. In het belang van een overzichtelijke rechtsstrijd en een vlotte rechtsbedeling, moet in beginsel voor elke annulatievordering een afzonderlijk beroep worden aangespannen. Wanneer meerdere vorderingen met één verzoekschrift worden gemaakt, zonder dat een reden in verband met de goede rechtsbedeling aannemelijk wordt gemaakt om de vorderingen als een geheel te onderzoeken en er met één uitspraak over te beslissen, is het beroep in de regel alleen ontvankelijk wat de vordering betreft die als eerste wordt vermeld.
 
7. Te dezen spant verzoeker met zijn verzoekschrift vier vorderingen tot nietigverklaring aan.
 
8. De eerste beslissing is een onthouding van de gouverneur om gebruik te maken van zijn facultatieve toezichtsbevoegdheid in het kader van het algemeen bestuurlijk toezicht. 
 
Zoals de verwerende partij terecht opwerpt, is een dergelijk onthouding niet voor vernietiging door de Raad van State vatbaar. Het beroep tegen die onthouding is onontvankelijk.
 
9. In de gegeven omstandigheden past het om als het "eerste" voorwerp van het voorliggende beroep te beschouwen, niet de onthouding van de gouverneur zelf, maar de handelingen waarover verzoeker bij de gouverneur bezwaar indiende en waaromtrent de gouverneur zich juist van optreden onthield, namelijk de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van 1 juni 2015 tot afgifte van een stedenbouwkundige vergunning (de tweede bestreden beslissing) en een erop betrekkig hebbend attest van aanplakking (de derde bestreden beslissing).
 
Het beginsel dat meerdere vorderingen tot nietigverklaring niet ontvankelijk als één enkele rehtszaak aanhangig gemaakt kunnen worden omdat ze te onderscheiden onderzoeken aanleiding geven, wordt alzo alleen geschonden met betrekking tot de vierde bestreden beslissing. Die vierde bestreden beslissing is de gemeenteraadsbeslissing van 22 december 2014 tot intrekking van de gemeenteraadsbelsissing van 3 november 2008 tot overname door de stad Halen van een nog in te richten parkeerterrein aan de Koepoortstraat en strekt volgens verzoeker tot het "opheffen van een in het door het BPA opgelegde openbare parking".
 
Het beroep tegen de vierde bestreden beslissing is onontvankelijk.
 
10. Aangezien de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning die is verleend op 1 juni 2015, vóór de inwerkingtreding van het decreet van 25 april 2014 'betreffende de omgevingsvergunning' werd ingediend, zijn gelet op artikel 393 van het decreet de bepalingen erop van toepassing die geldig waren op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.
 
Overeenkomstig die bepalingen - van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening - staat tegen de stedenbouwkundige vergunning van 1 juni 2015 (administratief) beroep open bij de deputatie van de provincie Limburg (artikel 7.7.21) en kan tegen de bestuurlijke beslissing genomen in laatste administratieve aanleg een beroep worden ingesteld bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen (artikel 4.8.2).
 
Er volgt uit dat de Raad van State geen kennis mag nemen van het voorliggende beroep tegen de stedenbouwkundige vergunning van 1 juni 2015: de beslissing is niet in laatste administratieve aanleg genomen en overigens is de bevoegdheid tot kennisneming van annulatieberoepen tegen vergunningsbeslissingen aan de Raad van State ontnomen.
 
De verwerende partij betwist op goede grond de ontvankelijkheid van het beroep wat de tweede bestreden beslissing betreft.
 
11. Het attest van aanplakking heeft volgens verzoeker "enkel als doel een lopende beroepsprocedure [...] in de kiem te smoren". Terecht meent de verwerende partij dat het "onlosmakelijk verbonden [is] met de stedenbouwkundige vergunningsbeslissing".
 
Daargelaten of het attest überhaupt voor vernietiging in aanmerking komt, is hoe dan ook de bevoegddheid tot kennisneming van een annulatieberoep ertegen, net als de bevoegdheid tot kennisneming van het annulatieberoep tegen de vergunningsbeslissing, aan de Raad van State onttrokken, zodat hij ter zake zonder rechtsmacht is.
 
Ook de exceptie van de verwerende partij met betrekking tot de onontvankelijkheid van het beroep tegen de derde bestreden beslissing is gegrond.
 
12. Uit wat voorafgaat, volgt dat het beroep in zijn geheel als onontvankelijk te verwerpen is.
 
VI. Kosten 
 
13. Verzoeker noemt zich terecht door de vermelding in fine van de brief van de gouverneur van 15 februari 2017 (zie randnummer 3) "misleid".
 
Er is daarom reden de kosten van het geding ten laste van de verwerende partij te leggen.
 
VII. Anonimisering
 
14. Verzoeker vraagt, met toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 7 juli 1997 'betreffende de publicatie van de arresten en de beschikkingen van niet-toelaatbaarheid van de Raad van State', dat bij de publicatie van het arrest zijn identiteit niet wordt opgenomen.
 
Dit verzoek wordt ingewilligd.
 
BESLISSING
 
1. De Raad van State verwerpt het beroep.
 
2. De raad van State verwijst de verwerende partij in de kosten van het beroep, begroot op het rolrecht van 200 euro.
 
3. Bij de publicatie van dit arrest door de Raad van State wordt de identiteit van verzoeker niet bekendgemaakt.
 
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van zeventien december tweeduizend negentien, door de raad van State, Xe kamer, samengesteld uit:
 
Johan Lust, kamervoorzitter
Jan Clement, staatsraad
Stephan De Taeye, staatsraad
 
bijgestaan door
 
Frank Bontinck, griffier.
 
De griffier
Frank Bontinck
 
De voorzitter
Johan Lust