Raad van State – Arrest nr. 237.211 van 30 januari 2017 – Vlaamse Rand – Benoeming burgemeester

Rechtbank/Hof
Raad van State
Arrestnummer
237.211
Indiener
-
Datum uitspraak arrest
maandag 30 januari 2017
Samenvatting
Op 29 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Linkebeek Damien Thiéry een derde keer aan de Vlaamse Regering voorgedragen als kandidaat voor het burgemeesterschape. Vlaams minister van Binnenlands Bestuur Homans heeft twee beslissingen genomen: bij de eerste beslissing, die van 1 maart 2016 dateert is het besluit van 29 februari 2016 van de gemeenteraad van Linkebeek vernietigd en bij de tweede beslissing, van 21 april 2016, is geweigerd Damien Thiéry te benoemen als burgemeester van Linkebeek.

Tegen deze 2 beslissingen heeft Damien Thiéry 2 beroepen ingesteld waarover de Raad van State uitspraak heeft gedaan op 30 januari 2017.

Eerst is de vraag gerezen of de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak bevoegd was om van die beroepen kennis te nemen. In haar arrest besliste de algemene vergadering dat zij krachtens artikel 13bis van de Nieuwe Gemeentewet dat in 2012 is ingevoegd, wel degelijk bevoegd is tot het beslechten van geschillen inzake de niet-benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten van wie de voordracht bevestigd is door de gemeenteraad.

De algemene vergadering gaat uit van de vaststelling dat het de bedoeling van de Grondwetgever en de wetgever was om een einde te maken aan de “benoemingscarrousels” en te streven naar communautaire vrede. Daaruit worden 2 gevolgen afgeleid.

Ten eerste dat de Vlaamse Regering niet meer rechtmatig een door de gemeenteraad van Linkebeek bevestigde voordracht van een kandidaat-burgemeester voor de periode na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 zou kunnen weigeren op grond van een overtreding van de taalwetgeving of van de instructies van de Vlaamse Regering ter zake di nog dateert van voor de inwerkingtreding van artikel 13bis van de Nieuwe Gemeente wet op 14 oktober 2012, tenzij aan de hand van nieuwe, concrete en verifieerbare gegevens redelijkerwijze aannemelijk zou worden gemaakt dat die uit het verleden daterende overtreding van de taalwetgeving of van de instructies van de Vlaamse Regering ook nu nog relevant is.

Het tweede gevolg heeft betrekking op de onontvankelijkheid van beide beroepen. De algemene vergadering merkt op dat de heer Thiéry reeds tweemaal is voorgedragen en dat in twee arresten de eerdere beslissingen van de Vlaamse Regering houdende weigering om hem te benoemen bevestigd zijn. Artikel 13 bis van de Nieuwe Gemeentewet bepaalt evenwel dat, wanneer de Raad van State de beslissing van de Vlaamse Regering tot weigering van de benoeming bevestigt, deze definitief wordt en dat de gemeenteraad vanaf de datum waarop de beslissing tot weigering definitief is geworden over dertig dagen beschikt om door een stemming een nieuwe voordrachtsakte te bevestigen. Na het tweede arrest van de algemene vergadering van 18 december 2014 heeft de gemeenteraad van Linkebeek op 29 februari 2016 een derde voordracht van de kandidatuur van Damien Thiéry bevestigd en die nieuwe bevestigde voordracht heeft plaatsgevonden na het ontslag van de leden van de meerderheid van de gemeenteraad, na een nieuwe gedeeltelijke verkiezing en na verloop van een termijn van duidelijk meer dan dertig dagen.

De algemene vergadering heeft geoordeeld dat het feit dat de gemeenteraad er, zelfs na haar tweede arrest, in volhardt om verzoeker voor te dragen voor de functie van burgemeester en die handelwijze om een nieuwe situatie in het leven te roepen, niet overeenstemmen met de wil van de wetgever om een einde te maken aan de carrousels. Ze kunnen in deze gemeentelijke bestuursperiode dan ook niet tot een benoeming van betrokkene leiden.

De algemene vergadering heeft daaruit besloten dat beide beroepen niet ontvankelijk zijn en moeten worden verworpen.

Tekst arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ALGEMENE VERGADERING
ARREST

nr. 237.211 van 30 januari 2017 in de zaken I. A. 218.859/Abis-9
II. A. 219.308/Abis-10

 

In zake:            I. + II.
Damien THIÉRY
bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Nicolas Bonbled kantoor houdend te 1170 Brussel Vorstlaan 36
en advocaat Jens Mosselmans kantoor houdend te 1000 Brussel Bischoffsheimlaan 36 bij wie woonplaats wordt gekozen
 
tegen:
 
I. + II.
het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Bart Martel kantoor houdend te 1050 Brussel Louizalaan 99
bij wie woonplaats wordt gekozen en advocaat Bart Staelens kantoor houdend te 8000 Brugge Gerard Davidstraat 46/1
 
I. Voorwerp van de memories van verzoeker
 
1.                     In de zaak A. 218.859/Abis-9 strekt de memorie, ingediend op
29 maart 2016, tot het tenietdoen van de beslissing van 1 maart 2016 van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding waarbij het besluit van 29 februari 2016 van de gemeenteraad van Linkebeek houdende de bevestiging van de voordrachtsakte van Damien Thiéry als kandidaat-burgemeester en houdende diens aanstelling als aangewe- zen-burgemeester wordt vernietigd.
 
2. In de zaak A. 219.308/Abis-10 strekt de memorie, ingediend op 23 mei 2016, tot het tenietdoen van de beslissing van 21 apiil 2016 van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding waarbij Damien Thiéry niet wordt benoemd tot burge­meester van de gemeente Linkebeek.
 
II. Verloop van de rechtspleging
 
3. De verwerende partij heeft in beide zalcen een nota ingediend.
 
Eerste auditeur-afdelingshoofd Eric Thibaut en auditeur Iris Verheven hebben in beide zaken een verslag opgesteld.
 
De partijen in beide zaken zijn opgeroepen voor de terechtzit­ting, die heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016.
 
Staatsraden Michel Paques en Bert Thys hebben in beide zaken verslag uitgebracht.
 
Advocaten Jens Mosselmans en Nicolas Bonbled, die verschij­nen voor verzoeker in beide zaken en advocaten Bart Martel en Bart Staelens, die verschijnen voor de verwerende partij in beide zaken, zijn gehoord.
 
Eerste auditeur-afdelingshoofd Eric Thibaut en auditeur Iris Verheven hebben in beide zaken een met dit arrest andersluidend advies gegeven.
 
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoör­dineerd op 12 januari 1973.
 
III. Feiten
 
4.1. Verzoeker wordt bij de gemeenteraadsverkiezing te Linkebeek
op 14 oktober 2012 verkozen tot gemeenteraadslid en rechtstreeks verkozen tot schepen,
 
Met een voordrachtsakte wordt hij voorgedragen voor het ambt van burgemeester van de gemeente Linkebeek. Deze voordrachtsakte wordt op 2 januari 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Linkebeek bevestigd.
 
4.2. Nadat de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant voor­behoud heeft gemaakt bij deze voordracht, beslist de Vlaamse minister van Be­stuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand op 25 februari 2013 dat verzoeker niet wordt benoemd tot burgemeester van de ge­meente Linkebeek.
4.3. Op 26 maart 2013 stelt verzoeker tegen de zo-even vermelde beslissing van de minister om hem niet tot burgemeester te benoemen een beroep in bij de Raad van State.
 
Bij arrest nr. 227.776 van 20 juni 2014 verwerpt de Raad van State dat beroep en bevestigt hij de voormelde beslissing van de minister van 25 februari 2013.
 
4.4. Vervolgens wordt verzoeker met een voordrachtsakte opnieuw voorgedragen voor het ambt van burgemeester van de gemeente Linkebeek. Deze
voordrachtsakte wordt op 30 juni 2014 door de gemeenteiaad van de gemeente Linkebeek bevestigd.
 
4.5. Nadat de provinciegouverneur ook bij deze voordracht voorbe­houd heeft gemaakt, beslist de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, In­burgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding op 1 september 2014 opnieuw dat verzoeker niet wordt benoemd tot burgemeester van de gemeente Linkebeek.
 
4.6. Op 29 september 2014 stelt verzoeker tegen de zo-even ver­melde beslissing van de minister om hem met tot burgemeester te benoemen een beroep in bij de Raad van State.
 
Bij arrest nr. 229.602 van 18 december 2014 verweipt de Raad van State dat beroep en bevestigt hij de voormelde beslissing van de minister van 1 september 2014.
 
4.7. Met een brief van 16 januari 2015 verzoekt de Vlaamse minis­ter van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoede­bestrijding de leden van de gemeenteraad van Linkebeek om een ander persoon voor te dragen als burgemeester en deze voordracht binnen dertig dagen met een stemming te bevestigen, overeenkomstig artikel 13bis, § 6, van de Nieuwe Ge­meentewet.
4.8. Op 2 februari 2015 beslist de gemeenteraad van Linkebeek om verzoeker met toepassing van artikel 14, tweede lid, van de Nieuwe Gemeentewet aan te stellen als waarnemend burgemeester.
4.9. Met een brief van 17 april 2015 verzoekt de provinciegouver­neur verzoeker, die voorzitter van de gemeenteraad van Linkebeek is, om de voordracht van een geschikte kandidaat-burgemeester op de agenda te plaatsen van de eerstvolgende gemeenteraadsvergadering, aangezien er nog geen voordracht gebeurde in navolging van het verzoek van de minister. De gouverneui voegt eraan toe dat als een dergelijke voordracht niet mogelijk zou zijn, een nieuwe waarnemende burgemeester dient te worden “aangeduid”. Hij vestigt de aandacht van verzoeker erop dat deze zelf overeenkomstig artikel 59, § Ibis, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 niet meer opnieuw als kandidaat- burgemeester kan worden voorgedragen.
 
4.10. Op 4 mei 2015 beslist de gemeenteraad van Linkebeek dat ver­zoeker aangesteld blijft als waarnemend burgemeester, in afwachting van de voordracht van een nieuwe kandidaat-burgemeester.
4.11. Op 9 juni 2015 vernietigt de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding die beslis­sing van de gemeenteraad bij de uitoefening van het algemeen bestuurlijk toe­zicht. Tevens zendt de minister een brief aan de voorzitter van de gemeenteraad van Linkebeek waarin zij haar vraag herhaalt om de voordracht van een geschikte kandidaat-burgemeester op de agenda te plaatsen van de eerstvolgende gemeente­raadsvergadering en om, indien de bevestiging van een nieuwe voordracht van een geschikte kandidaat-burgemeester niet mogelijk zou zijn, een nieuwe waar­nemend burgemeester “aan te duiden”.
 
4.12. Op 18 augustus 2015 richt de Vlaamse minister van Binnen­lands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding nog­maals een schrijven tot de voorzitter van de gemeenteraad van Linkebeek. Daarin stelt zij onder meer dat zij “een beroep [doet] op de verantwoordelijkheidszin van de gemeenteraadsleden” en dat zij “de gemeenteraad van Linkebeek een laatste kans [wenst] te geven om zelf door middel van een stemming een voordrachtsak- te van een andere kandidaat-burgemeester dan de heer Thiéry te bevestigen en zodoende uitvoering te geven aan de gevolgen van het arrest van 18 december 2014 van de Raad van State, zoals bepaald in artikel I3bis van de Nieuwe Ge­meentewet”. Zij voegt er nog aan toe dat indien zij “[m]ocht [...] vaststellen dat de gemeenteraad die beslissing uiterlijk op 15 september 2015 niet heeft geno­men, [zij] de wettelijk voorziene bevoegdheden [zal] aanwenden om er voor te zorgen dat er in de gemeente Linkebeek zoals in alle gemeenten een burgemees­ter wordt benoemd”.
 
4.13. Tijdens zijn vergadering van 7 september 2015 neemt de ge­meenteraad van Linkebeek kennis van dat schrijven van de minister, alsook van het feit dat “tot op heden geen voordrachtsakte neergelegd werd”. De gemeente­raad stelt vast dat er geen politieke meerderheid bestaat om een voordrachtsakte te onderschrijven voor een andere kandidaat-burgemeester en dat “de continuïteit van de openbare dienst en de goede werking van de gemeentelijke administratie, in overeenstemming met de wet, gegarandeerd worden door uitoefening van de functie van burgemeester door de eerste schepen”.
 
4.14. Op 17 september 2015 beslist de Vlaamse minister van Binnen­lands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, steu­nend op artikel 59, § 1, van het Gemeentedecreet, om Yves Ghequière, gemeente­raadslid en schepen, verkozen op dezelfde lijst als verzoeker, met de meeste voorkeurstemmen na verzoeker, te benoemen tot burgemeester van de gemeente Linkebeek.
 
Aangezien Yves Ghequière deze benoeming niet aanvaardt, trekt de minister op 4 oktober 2015 haar benoemingsbeslissing in.
 
4.15. Nog op 4 oktober 2015 beslist de Vlaamse minister van Bin­
nenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, andermaal steunend op artikel 59, § 1, van het Gemeentedecreet, om Eric De Bruycker, gemeenteraadslid, verkozen op de lijst ProLink, te benoemen tot bur­gemeester van de gemeente Linkebeek.
 
4.16. Tijdens de vergadering van de gemeenteraad van 26 oktober 2015 vraagt de meerderheid het ontslag van Eric De Bruycker als burgemeestei. Aangezien laatstgenoemde daar niet op ingaat, dienen alle gemeenteraadsleden van de meerderheid ontslag in en wordt beslist, omwille van het ontbreken van opvolgers, om buitengewone verkiezingen te organiseren voor het opnieuw bege­ven van de dertien vacant geworden plaatsen in de gemeenteraad.
 
Die buitengewone verkiezingen hebben plaats op 13 december 2015. Verzoeker wordt dan opnieuw verkozen tot gemeenteraadslid en tot sche­pen.
 
4.17. Ondertussen, op 19 november 2015, heeft Eric De Bruycker zijn ontslag als burgemeester van Linkebeek aangevraagd.
 
4.18. Na de buitengewone verkiezingen wordt verzoeker opnieuw vooigedragen voor het ambt van burgemeester. Deze voordracht wordt op 29 februari 2016 door de gemeenteraad van Linkebeek bevestigd. De gemeente­raad beslist dan tevens dat verzoeker wordt aangesteld als aangewezen- burgemeester.
 
4.19. Op 1 maart 2016 beslist de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding bij de uit­oefening van het algemeen bestuurlijk toezicht om de gemeenteraadsbeslissing van 29 februari 2016 houdende de bevestiging van de voordrachtsakte van ver­zoeker als kandidaat-burgemeester en diens aanstelling als aangewezen- burgemeester te vernietigen.
 
De “verantwoording” van deze beslissing luidt als volgt:
 
“De gemeenteraad van Linkebeek heeft op 29 februari 2016 beslist om op­nieuw de voordrachtakte van de heer Damien Thiéry als kandidaat- burgemeester en diens aanstelling als aangewezen-burgemeester te bevestigen.
Bij toepassing van artikel 6, § 1, van het gemeentedecreet wordt de ge­meenteraad om de zes jaar vernieuwd door middel van gemeenteraadsverkie­zingen. Die vernieuwing gebeurde met ingang van 1 januari 2013, zodat de lo­pende bestuursperiode een einde neemt op 31 december 2018.
De buitengewone verkiezingen van 13 december werden georganiseerd op basis van artikel 218, § 1, 1° en § 2, van het Lokaal en provinciaal Kiesdecteet van 8 juli 2011. Dat artikel bepaalt dat buitengewone verkiezingen worden ge­organiseerd om bij gebrek aan opvolgers te vooizien in de opengevallen plaat­sen van de gemeenteraad. Zij hadden bijgevolg tot doel om, na het ontslag de raadsleden van de lijst LB en bij gebrek aan opvolgers, te voorzien in 13 opengevallen plaatsen van gemeenteraadslid, terwijl de 2 verkozen raadsle­den van de lijst ProLink hun mandaat verder zetten tot het einde van de be­stuursperiode van zes jaar, begonnen op 1 januari 2013. De buitengewone ver­kiezingen van 13 december 2015 gelden niet als het begin van een nieuwe be­stuursperiode
De benoeming van een burgemeester staat los van buitengewone veikiezin- gen. Bij toepassing van artikel 60, § 1, van het gemeentedecreet wordt ook de burgemeester principieel benoemd voor een periode van zes jaar, zijnde de duur van de gemeentelijke bestuurspenode Met toepassing van artikel 60, § 3 van het gemeentedecreet komt er een einde aan het mandaat van burgemeester ten gevolge van de installatie van een nieuwe burgemeester na een algehele vernieuwing van de gemeenteraad door middel van verkiezingen die overeen­komstig artikel 6, § 1 van het gemeentedecreet om de zes jaar worden georga­niseerd. Bij het einde van het mandaat verleent de Vlaamse Regering haar ont­slag aan de zittende burgemeester en benoemt zij een nieuwe burgemeester.
Bij toepassing van artikel 62 kan de benoemde burgemeester die ontslag wil nemen, daartoe een schriftelijke aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering. De aanvraag van het ontslag is definitief na kennisname door de Vlaamse Re­gering. De benoemde burgemeester blijft evenwel zijn mandaat uitoefenen tot hij als burgemeestei vervangen is, behoudens als het ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid.
Bij brief van 19 november 2015 heeft de benoemde burgemeester, de heer De Bruycker, zijn ontslag aan de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur aangeboden. Ten gevolge van de kennisname van deze aanvraag tot ontslag is het ambt van burgemeester bijgevolg vacant, maar blijft de heer De Bruycker zijn mandaat uitoefenen tot hij als burgemeester vervangen is. Die vervanging gebeurt door de benoeming van een nieuwe burgemeester door de Vlaamse Regering en het ontslag van de zittende burgemeester.
De gemeenteraadsleden van Linkebeek kunnen, met toepassing van arti­kel 59, § 1, van het gemeentedecreet een nieuwe kandidaat-burgemeester voordragen, ter vervanging van de heer De Bruycker die zijn ontslag als be­noemde burgemeester heeft aangevraagd.
Door het feit dat in de gemeente Linkebeek een burgemeester is benoemd die bij toepassing van artikel 62 van het gemeentedecreet zijn mandaat blijft uitoefenen tot hij als burgemeester effectief vervangen is, kan de gemeente­raad van Linkebeek met toepassing van artikel 13bis van de Nieuwe Gemeen­tewet evenwel niet overgaan tot de bevestiging van een voordrachtakte van een kandidaat-burgemeester die de titel van aangewezen-burgemeester zou dragen en die de functies van burgemeester zou uitoefenen, terwijl er een lechtsgeldig benoemde burgemeester aanwezig is, waaraan de Vlaamse rege­ring haar ontslag niet heeft verleend. Het benoemen en het ontslag verlenen aan een burgemeester zijn exclusieve bevoegdheden van de Vlaamse Rege­ring.
Gedurende een lopende gemeentelijke bestuursperiode van zes jaar kan de gemeenteraad, in casu van Linkebeek, daaraan geen afbreuk doen door het nemen van een beslissing tot bevestiging van een voordrachtakte van een kan­didaat-burgemeester, die zou leiden tot een de fado vervanging door een per­soon waaraan de functies van burgemeester zouden worden toevertrouwd, terwijl de niet-benoeming van deze voorgedragen kandidaat-burgemeester bo­vendien definitief is geworden ten gevolge van arresten van de Raad van Sta­te.”
 
Dit is de bestreden beslissing in de zaak A. 218.859/Abis-9.
 
4.20. Met een brief van 15 maart 2016 antwoordt de procureur-
generaal bij het hof van beroep te Brussel op de vraag van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant “tot advies over het bestaan van mogelijke gerechtelij­ke procedures m.b.t. kandidaat burgemeestei Damien Thiéry” het volgende:
 
“Op 8 januari 2016 werd het dossier BR 20.F 1.1120-16 geopend uit hoofde van valsheid in geschrifte, gebruik van valse stukken en dit ten laste van B.S. en C.V.E.
Het betreffen mogelijke feiten van opmaak en gebruik van een vals diploma van hogei onderwijs waarmee bij de werkgever van B.S. een financieel inte­ressanter barema bekomen werd.
Dit vals diploma zou op de gemeente Linkebeek door de heer Damien Thiery persoonlijk gelegaliseerd zijn. Hij werd hierover verhoord op 22 fe­bruari 2016.
Het opsporingsonderzoek wordt door de federale gerechtelijke politie onder leiding van de procureur des Konings van Brussel verder gevoerd.
Verder heeft mijn ambt de velschillende paiketten van het ressort bevraagd naar het bestaan van mogelijke andere gerechtelijke procedures, ook voor de politierechtbanken, Ik zal niet nalaten u zo spoedig mogelijk in te lichten als daaruit nog andere pertinente inlichtingen boven komen.”
 
4.21. Op 22 maart 2016 maakt de provinciegouverneur wederom
voorbehoud bij de benoeming van verzoeker tot burgemeester.
 
4.22. Op 21 april 2016 beslist de Vlaamse minister van Binnenlands
Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding dat verzoe­ker niet wordt benoemd tot burgemeester van de gemeente Linkebeek.
 
Deze beslissing steunt op de volgende “verantwoording”:
 
“Op 4 oktober 2015 werd de heer Eric De Bruycker benoemd tot burge­meester van Linkebeek. Bij gebrek aan een rechtsgeldige voordrachtakte heeft de Vlaamse Regering op basis van artikel 59, § 1, van het Gemeentedecreet immers haar bevoegdheid moeten aanwenden om in de gemeente Linkebeek, zoals in alle andere gemeenten, tot de benoeming van een burgemeester te komen uit de verkozen gemeenteraadsleden.
Bij brief van 19 november 2015 heeft de heer De Bruycker aan de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur meegedeeld dat hij zich verplicht voelt om zijn ontslag als burgemeester aan te vragen.
Met haar brief van 23 februari 2016 heeft de Vlaamse ministei van Binnen­lands Bestuur de leden van de gemeenteraad daarvan formeel in kennis gesteld en hen verzocht om, ten gevolge van deze aanvraag tot ontslag, een kandidaat- burgemeester voor te dragen. In deze brief wees zij erop dat een eventuele voordracht ten gunste van de heer Thiéry niet mogelijk is, nadat zijn niet- benoeming d.d. 1 september 2014 ten gevolge van het arrest van 18 december 2014 van de Raad van State een definitief karakter heeft gekregen. De minister vestigde er tevens de aandacht van de gemeenteraadsleden op dat, bij toepas­sing van artikel 62 van het Gemeentedecreet, de burgemeester die zijn ontslag heeft aangevraagd, zijn mandaat blijft uitoefenen tot hij als burgemeester ver­vangen is door middel van de effectieve benoeming van zijn opvolger. De ge­meenteraadsleden moeten bijgevolg de voordrachtakte ten gunste van een kandidaat-burgemeester niet bevestigen, zoals het geval is wanneer, na een volledige vernieuwing van de gemeenteraad, nog geen burgemeester is be­noemd.
Op 29 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Linkebeek beslist om de voordrachtakte van de heer Damien Thiéry als kandidaat-burgemeester te be­vestigen en hem aan te stellen als aangewezen-burgemeester. Bij besluit van 1 maart 2016 heeft de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur deze ge- meenteraadsbeslissing van 29 februaii 2016 houdende de bevestiging van de voordrachtakte van de heer Thiéry en diens aanstelling als aangewezen- burgemeester vernietigd. Die vernietiging van de bevestiging van de voor­drachtakte en de aanstelling van de heer Thiéry als aangewezen-burgemeester, belet niet dat over de voordracht van de heer Thiéry door de gemeenteraad van Linkebeek nog uitspraak wordt gedaan.
Ten gevolge van de aanvraag van het ontslag van de heer De Bruycker, kunnen de gemeenteraadsleden van Linkebeek, bij toepassing van artikel 59, § 1 van het Gemeentedecreet, een nieuwe kandidaat-burgemeester voordragen Ingevolge artikel 59, § 1bis, van het Gemeentedecreet, kan een voorgedragen kandidaat-burgemeester, die niet werd benoemd, tijdens dezelfde bestuurspe­riode niet meer opnieuw worden voorgedragen, tenzij op basis van nieuwe fei­ten of nieuwe gegevens. Dit betekent dat de heer Damien Thiéry, behoudens nieuwe feiten of nieuwe gegevens, niet meer als kandidaat-burgemeester kan worden voorgedragen tot 31 december 2018.
Uit de motivering van de beslissing van de gemeenteraad blijkt dat de ge­meenteraad zijn beslissing tot voordracht van de heer Thiéry vooreerst steunt op het feit dat er op zondag 13 december 2015 buitengewone verkiezingen werden georganiseerd en dat deze verkiezingen moeten worden gekwalificeerd als een nieuw feit of nieuw gegeven in de zin van artikel 59, § 1bis van het Gemeentedecreet.
Bij toepassing van artikel 6, § 1, van het gemeentedecieet wordt de ge­meenteraad om de zes jaar vernieuwd door middel van gemeenteraadsverkie­zingen. Die vernieuwing gebeurde met ingang van 1 januari 2013, zodat de lo­pende bestuursperiode een einde neemt op 31 december 2018.
De buitengewone verkiezingen van 13 december 2015 werden georgani­seerd op basis van artikel 218, § 1° en § 2 van het Lokaal en Provinciaal Kies- decreet van 8 juli 2011. Dat artikel bepaalt dat buitengewone verkiezingen worden georganiseerd om bij gebrek aan opvolgers te voorzien in de openge­vallen plaatsen van de gemeenteraad. Zij hadden bijgevolg uitsluitend tot doel om, na het ontslag van de raadsleden van de lijst LB en bij gebrek aan opvol­gers, te voorzien in 13 opengevallen plaatsen van gemeenteraadslid, terwijl de 2 verkozen raadsleden van de lijst ProLink hun mandaat verder zetten tot het einde van de bestuursperiode van zes jaar, begonnen op 1 januari 2013. De buitengewone verkiezingen van 13 december 2015 gelden bijgevolg niet als het begin van een nieuwe bestuursperiode, maai strekten er enkel toe de nor­male werking van de gemeenteraad te kunnen verder zetten tot het einde van de lopende bestuursperiode, eindigend op 31 december 2018. De buitengewo­ne verkiezingen van 13 december 2015 kunnen dan ook niet woiden gekwali­ficeerd als nieuw feit of nieuw gegeven in de zin van artikel 59 § 1bis van het Gemeentedecreet.
Buitengewone verkiezingen staan ook los van de procedure tot vervanging van de benoemde burgemeester, na diens mededeling aan de Vlaamse Rege­ring dat hij overeenkomstig artikel 62 van het Gemeentedecreet ontslag wil nemen uit zijn ambt. Bij toepassing van artikel 60, § 1, van het Gemeentede­creet wordt de burgemeester principieel benoemd voor een periode van zes jaar, de duur van de gemeentelijke bestuursperiode. Met toepassing van arti­kel 60, § 3 van het gemeentedecreet komt er een einde aan het mandaat van burgemeester ten gevolge van de installatie van een nieuwe burgemeester na een algehele vernieuwing van de gemeenteraad door middel van verkiezingen die overeenkomstig artikel 6, § 1, van het Gemeentedecreet om de zes jaar worden georganiseerd, onveiminderd de mogelijkheid waarover de benoemde burgemeester beschikt om bij toepassing van artikel 62 van het Gemeentede­creet aan de Vlaamse Regering mee te delen dat hij ontslag uit het ambt wil nemen. De buitengewone verkiezingen van 13 december 2015 kunnen dan ook niet worden gekwalificeerd als nieuw feit of nieuw gegeven om, in het alge­meen, de vooi dracht van een nieuwe kandidaat-burgemeester te verantwoorden of om, in het bijzonder, in de zin van artikel 59 § 1bis van het Gemeente- decreet, de nieuwe voordracht van de heer Thiéry als kandidaat-burgemeester, te verantwoorden.
Om dezelfde redenen kunnen ook ‘de uitslag van voormelde buitengewone gemeenteraadsverkiezingen’ en ‘het ontslag van de heer Eric De Bruycker als burgemeester’, die de gemeenteraad van Linkebeek in zijn beslissing vermeldt zonder die zelf als nieuw feit in de zin van artikel 59, § 1bis van het Gemeen- tedecreet aan te merken, in elk geval niet kwalificeren als nieuw feit of nieuw gegeven om, in het algemeen, de voordracht van een nieuwe kandidaat- burgemeester te veiantwoorden of om, in het bijzonder, in de zin van arti­kel 59 § 1bis van het Gemeentedecreet, de nieuwe voordracht van de heer Thiéry als kandidaat-burgemeester, te verantwoorden.
De gemeenteraad van Linkebeek overweegt in tweede orde, en zonder dit zelf als nieuw feit in de zin van artikel 59, § 1bis van het Gemeentedecreet aan te merken, dat het college van burgemeester en schepenen van Linkebeek op 26 november 2015 een beslissing heeft genomen houdende de goedkeuring van de wijze van verzending van de oproepingsbrieven aan de kiezers van de buitengewone gemeenteraadsverkiezingen te Linkebeek op zondag 13 decem­ber 2015. De heer Thiéry heeft als lid van het college ingestemd met de ver­zending van de oproepingsbrieven conform de taalwetgeving, volgens de nieuwe interpretatie van de taalwetgeving zoals bepaald in de arresten 227.775 tot en met 227.777 van 20 juni 2014 van de Raad van State.
De stelling dat bij de buitengewone verkiezingen van 13 december 2015 de oproepingsbrieven verzonden werden met correcte toepassing van de taalwet­geving, conform de arresten 227.775 tot en met 227.777 van 20 juni 2014 van de Raad van State, zodat ook de heer Damien Thiéry deze wetten als schepen zou hebben gerespecteerd, moet minstens worden genuanceerd doordat bij de organisatie van deze verkiezingen de door de Vlaamse Regering benoemde burgemeester, de heer De Bruycker, deel uitmaakte van het college van bur­gemeester en schepenen en er de voorzitter van was. Overigens doet deze stel­ling geen afbreuk aan de vaststelling dat de heer Thiéry er in het recente verle­den, meer bepaald in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen voor de huidige legislatuur en in de aanloop naar de verkiezingen van 25 mei 2014, meermaals blijk van heeft gegeven lechtsregels en instructies van de Vlaamse Regering niet toe te willen passen, steeds op een moment dat zich aan hem nochtans geen rechterlijke uitspraak opdiong om die instructies buiten toepas­sing te laten, wanneer hij zich daarin ook in eigen persoon niet kan terugvin­den doordat zij inhoudelijk niet sporen met zijn opvattingen en overtuigingen. Deze feiten, die deels niet ouder zijn dan de vorige zittingsperiode, en deels plaatsvonden tijdens de huidige zittingsperiode, kunnen dienstig bij de beoor­deling van de voordracht van verzoeker worden betrokken.
Het komt de Vlaamse Regering toe om te oordelen of de voordrachtakte van de heer Thiéiy als kandidaat-burgemeester kan leiden tot zijn benoeming. Wanneer de Vlaamse Regering een persoon tot burgemeester moet benoemen en deze persoon wordt voorgedragen door de gemeenteraad, kan zij de voor­dracht beoordelen in functie van de criteria die gelden voor een goed gemeen­tebestuur en kan zij daarbij rekening houden met de bekwaamheid, de eer­baarheid, de opleiding en het persoonlijk gezag van de voorgediagen kandi­daat.
In eerste instantie is een burgemeester immers niet louter en alleen een or­gaan van het gemeentebestuur. Naast taken en opdrachten met betrekking tot het bestuur van de gemeente is de burgemeester bij toepassing van artikel 64 van Gemeentedecreet uitdrukkelijk belast met de uitvoering van de wetten, de­creten en de uitvoeringsbesluiten van de respectievelijke overheden. Hij is zo­doende niet alleen de eerste ambtsdrager van de gemeente, maar ook de verte­genwoordiger van de hogere bestuurlijke overheden op het vlak van het alge­meen bestuur. Hij is tevens bevoegd voor de uitvoering van wetten en decreten - in het bijzonder de politiewetten en decreten - hij heeft bevoegdheden inza­ke bestuurlijke politie op het grondgebied van zijn gemeente en hij is er hoofd en verantwoordelijke van de overheid inzake de bestuurlijke politie. De bur­gemeester vervult een belangrijke opdracht bij het goed functioneren van de rechtsstaat
Zoals de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn arrest nr. 229.602 van 18 december 2014 inzake de heer Thiéry, met verwijzing naar het arrest nr. 227.775 inzake mevrouw Caprasse, heeft bevestigd moet de Vlaamse Regering bij de uitoefening van haar benoemingsbevoegdheid dan ook nagaan of de voorgedragen kandidaat-burgemeester over de vereiste kwaliteiten beschikt voor het behartigen van een goed bestuur van de gemeente en voldoende garanties biedt voor een regelma­tige en loyale vertegenwoordiging van het centrale gezag in de gemeente. Dit impliceert dat, aldus dit arrest, de Vlaamse Regering, die in deze aangelegen­heid over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, kan weigeren de voorgedragen kandidaat te benoemen indien over diens kwaliteiten ernstige twijfels bestaan die gesteund zijn op overtuigende en vaststaande gegevens, De gegevens waarmee rekening gehouden mag worden, kunnen betrekking hebben op het verleden, voor zover ze actueel en relevant blijven.
Op grond van haar discretionaire beoordelingsbevoegdheid is de Vlaamse Regering bevoegd om te beoordelen of een voorgedragen kandidaat-burgemeester beschikt over de vereisten, de morele eigenschappen en het mo­reel gezag om op te treden als vertegenwoordiger en vertrouwenspersoon van de respectieve regeringen, onder meer bij het toepassen van de wetten, decre­ten en verordeningen, en dit op grond van op zichzelf afdoende feiten.
Op grond van de overweging van het geheel van het dossier, en in acht ge­nomen de overtuigende en vaststaande gegevens in dit verband, kan de voor­dracht van de heer Thiéry niet leiden tot zijn benoeming. Op basis van alle in overweging te nemen elementen, beschikt de heer Damien Thiéry niet over de morele eigenschappen en het nodige moreel gezag om op te treden als verte­genwoordiger en vertrouwensman van de respectievelijke legeringen, onder meer bij het toepassen van de wetten, decreten en verordeningen. Op grond van de hierna volgende elementen, die elk op zichzelf, en minstens in samen­hang genomen, afdoende zijn, kan de voordracht van de heer Thiéry niet lei­den tot zijn benoeming. De elementen in overweging nemend, blijft het, ook bij een nieuwe heroverweging van de voordracht, redelijk verantwoord te oor­delen dat de intenties en gediagingen van de heer Thiéry niet van aard zijn om
het vertrouwen te herstellen waaraan de betrokkene met de eerder door hem gestelde ambtsdaden bijzonder sterk afbreuk heeft gedaan en waaraan hij met gedragingen die hij nog heeft gesteld, nadat hij eerder al een eerste en een tweede maal niet werd benoemd, wederom sterk afbreuk aan heeft gedaan. De in de huidige voordrachtakte aangehaalde nieuwe feiten zijn dan ook alleszins niet voldoende zwaarwichtig om een benoeming tot burgemeester te kunnen verantwoorden.
De volgende elementen, die in de voordrachtakte niet vermeld worden, moeten daar nog aan worden toegevoegd. Het staat vast, en de algemene ver­gadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit formeel bevestigd in het arrest nr. 222.776 van 20 juni 2014, dat de heei Thiéry in het verleden de instructies van de gewestregering niet heeft gevolgd, op een moment dat zich hem geen rechterlijke uitspraak opdrong om die in­structies buiten toepassing te laten, zodat de Vlaamse minister van Binnen­lands Bestuur, zonder de discretionaire bevoegdheid te overschiijden die de wet haar toekent, terecht heeft kunnen oordelen dat de legering haar vertiou­wen niet kon schenken aan de heer Thiéry door hem als burgemeester te be­noemen.
Het feit dat de heer Thiéry heeft verklaard zich in de toekomst te zullen houden aan de taalwetgeving, zoals geïnterpreteeid door de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2014, doet aan die vaststelling geen afbreuk. Zoals blijkt uit het arrest nr. 227.775 van 20 juni 2014 inzake mevrouw Véronique Caprasse, moet het gewicht van intentieverklaringen niet alleen worden gerelativeerd, terwijl uit de feitelijke gedragingen van de heer Thiéry blijkt dat hij blijkbaar de rechts­regels en instructies enkel wenst toe te passen wanneer hij zich daarin ook in eigen persoon kan terugvinden doordat zij inhoudelijk stroken met zijn opvat­tingen en overtuigingen.
De intentieverklaringen van de heer Thiéry wegen dan ook niet op tegen de concrete feitelijke tekortkomingen die hem eerder al ten laste werden gelegd en die hebben geleid tot herhaalde besluiten van de Vlaamse Regering om hem niet te benoemen tot burgemeester, beslissingen die daarnaast ook formeel werden bevestigd bij arresten van de Raad van State.
In deze omstandigheden blijft het, ook bij een nieuwe hetoverweging van de voordracht, redelijk verantwoord te oordelen dat de intenties en gedragin­gen van de heer Thiéry niet van aard zijn om het vertrouwen te herstellen waaraan de betrokkene met de eerder door hem gestelde ambtsdaden bijzonder sterk afbreuk heeft gedaan.
De heer Thiéry heeft manifest aangetoond geen uitvoering te geven aan de opdrachten van de burgemeester, zoals bepaald in artikel 64 van het Gemeentedecreet in verband met de uitvoering van de wetten, decreten en uitvoerings­besluiten van de federale overheid, het gewest of de gemeenschap. Hij geniet daardoor niet het vertrouwen van de Vlaamse Regering.
De heer Thiéry werd tot tweemaal toe niet benoemd als burgemeester. De Raad van State heeft die weigering tot benoeming tweemaal bevestigd, bij ar­resten van 20 juni 2014 en 18 december 2014. De feiten en overwegingen die aanleiding gaven tot deze niet-benoeming blijven ook vandaag onverkort be­staan. De heer Thiéry heeft in het verleden als lid van het college van burge­meester en schepenen mee beslist tot het verzenden van de oproepingsbrieven voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 in strijd met de taalwetgeving, hij heeft het gemeentelijk informatieblad gebruikt voor partijpolitieke doelein­den, hij heeft systematisch nagelaten te reageren op het gebruik van het Frans in de gemeenteraadszittingen van de gemeente Linkebeek, in strijd met de taalwetgeving en hij heeft de consensus in het college van burgemeester en schepenen verbroken omdat er onenigheid was over het verzenden van de op­roepingsbrieven voor de verkiezingen van 25 mei 2014 waarbij de heer Thiéry de brieven wenste te verzenden volgens taalaanhorigheid in strijd met de gel­dende taalwetgeving.
Zodoende heeft de heer Thiéry manifest aangetoond geen uitvoering te ge­ven aan de opdrachten van de burgemeester, zoals bepaald in artikel 64 van het Gemeentedecreet in verband met de uitvoering van de wetten, decreten en uitvoeringsbesluiten van de federale overheid, het gewest of de gemeenschap. Hij geniet daardoor niet het vertrouwen van de Vlaamse Regering.
Er moet worden vastgesteld dat de heer Thiéry het fundamenteel gebrek aan vertrouwen in hem nog heeft versterkt door recente feiten en gedragingen. In zijn brief van 19 november 2015 waarmee hij zijn ontslag als burgemeester aanbiedt, stelt de heer De Bruycker dat de heer Thiéry in zijn hoedanigheid als voorzitter van de gemeenteraad en als schepen handelingen heeft gesteld en verklaringen heeft afgelegd die geenszins in overeenstemming zijn met het respect dat een openbare gezagsdrager zou moeten betonen voor de instellin­gen, waaronder een door de Vlaamse Regering benoemde burgemeester. Inte­gendeel blijkt dat de heer Thiéry het goede functioneren van de benoemde burgemeester doelbewust heeft gedwarsboomd en hij het goede bestuur van de gemeentelijke instellingen en het serene verloop van de gemeenteraden in het gedrang heeft gebracht.
Een kandidaat-burgemeester moet de waardigheid van zijn mandaat in acht nemen en respect voor de instellingen betonen, ongeacht zijn persoonlijke overtuiging. Sinds de benoeming van de heer De Bruycker als burgemeester heeft de heer Damien Thiéry, zelf schepen en voorzitter van de gemeenteraad, de burgemeester tijdens de gemeenteraden van 5 oktober 2015, 26 oktober 2015 en 9 november 2015 verschillende keren onbekwaam genoemd om het ambt van burgemeester uit te oefenen. Meerdere keren heeft de heer Thiéry tijdens de openbare zittingen van de gemeenteraad gesteld dat hij en de rest van de meerderheid twijfelen aan de bekwaamheid van de burgemeester om de gemeente op een behoorlijke manier te beheren. Dergelijke uitlatingen zijn ongehoord voor een schepen en voorzitter van de gemeenteraad. De heer Da­mien Thiéry heeft zich tijdens de zitting van de gemeenteraden op 26 oktober 2015 en 9 november 2015, ook meerdere malen laagdunkend uitgesproken over de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur. Hij is van oordeel dat de minister een zeer bewuste keuze heeft gemaakt om iemand van de minderheid te benoemen tot burgemeester in Linkebeek terwijl de minister even goed de keuze had om de heer Thiéry als waarnemend burgemeester te laten zitten tot het einde van de bestuursperiode. Ook deze uitlatingen ten opzichte van de benoemende overheid zijn ongepast voor een schepen en voorzitter van de ge­meenteraad.
In die omstandigheden kan de heer Thiéry niet het vertrouwen genieten van de regering. Zijn uitspraken ten opzichte van de benoemde burgemeester en de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, en de omstandigheid dat hij op­nieuw de wettigheid van een beslissing van de Vlaamse Regering betwist, zonder dat er zich aan hem een rechterlijke uitspraak (of enig ander element) opdrong om aan de wettigheid van die beslissing van de hogere overheid te twijfelen, houden de bevestiging in dat hij niet over de morele eigenschappen en het nodige morele gezag beschikt om het ambt van burgemeester op te ne­men.
Met de nieuwe voordracht van de heer Thiéry als kandidaat-burgemeester, doen de gemeenteraadsleden van Linkebeek ook afbreuk aan de rechtsregels, bepaald in artikel I3bis van de Nieuwe Gemeentewet, die een dutdelijke pro­cedure bevatten voor de gevallen waarin de Vlaamse Regering de benoeming van een voorgedragen kandidaat-burgemeester weigeit in de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuursza­ken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Inderdaad bepaalt dit artikel I3bis in zijn § 6 dat de bevestiging door de algemene vergadering van de afdeling bestuurs­rechtspraak van de Raad van State van de beslissing van de Vlaamse Regering tot weigering om een kandidaat-burgemeester te benoemen ertoe leidt dat de weigering definitief is geworden. De gemeenteraad beschikt dan over de mo­gelijkheid om binnen een termijn van dertig dagen een nieuwe voordrachtakte te bevestigen.
De ratio legis van dit door de Bijzondere Wetgever op 19 juli 2012 in de regelgeving ingevoegde artikel 13bis, is dan ook dat de afdeling bestuursrecht­spraak van de Raad van State door middel van een arrest een definitieve be­slissing zou nemen om zodoende bij arrest een einde te stellen aan eventuele betwistingen bij de niet-benoeming van een kandidaat-burgemeester door de Vlaamse Regering. Er moet worden vastgesteld dat de gemeenteraad van Lin­kebeek geen uitvoering geeft aan deze rechtsregel. Ondanks het arrest van de Raad van State, en ondanks meerdere verzoeken daartoe vanwege de toezicht­houdende overheden, heeft de gemeenteraad van Linkebeek gedurende meer dan één jaar geen nieuwe voordracht gedaan en geen voordracht door een stemming bevestigd. De meerderheid van de gemeenteraadsleden van Linke­beek heeft geweigerd het ‘definitief karakter van de niet-benoeming te aan­vaarden en poogt alle mogelijke middelen in te zetten om, niettegenstaande de duidelijke wetsbepaling, toch een kandidaat te blijven voordragen waarvan de weigering tot benoeming krachtens de wet zelf ‘definitief is geworden.
Tot slot moet worden vastgesteld dat de heer Thiéry, samen met zijn fractie in de gemeenteraad, waarvan hij de leiding heeft, oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het instrument van de buitengewone verkiezingen voor de ge­meenteraad. Bij toepassing van artikel 218, § 1, 1° van het Lokaal en Provin­ciaal kiesdecreet zijn buitengewone verkiezingen bedoeld om opengevallen plaatsen in te vullen wanneer de gemeenteraad bij gebrek aan opvolgers nog onvoldoende verkozenen telt om rechtsgeldig beslissingen te nemen. De re­gelgeving strekt er dan toe om, wanneer dat het geval is, door middel van verkiezingen te voorzien in de vervanging van de raadsleden die ontslag hebben genomen. Bij toepassing van artikel 6 van het Gemeentedecreet woiden de gemeenteraadsleden verkozen voor een termijn van zes jaar. Bij toepassing van artikel 15 van het Gemeentedecreet kunnen zij ontslag nemen, maar het collectief ontslag nemen om zich vervolgens opnieuw kandidaat te stellen moet strijdig geacht worden met het in artikel 6 van het Gemeentedecreet be­paalde rechtsbeginsel inzake de duurtijd van de gemeentelijke bestuursperiode.
Dat de heer Thiéry aldus, zowel zelf als samen met zijn fractie op oneigen­lijke wijze, maar doelbewust, gebruik gemaakt heeft van een in het kiesdecreet opgenomen uitzonderingsmaatregel inzake de organisatie van buitengewone verkiezingen, toont nogmaals aan dat hij niet over het vereiste morele gezag beschikt om het ambt van burgemeester uit te oefenen. Hij geniet daartoe niet het vertrouwen van de regering.
Ook de gouverneur van Vlaams-Brabant maakt een voorbehoud bij de be­noeming van de heer Thiéry als burgemeester. De gouverneur verwijst in zijn advies op de bedenkelijke handelwijze van de heer Thiéry en zijn fractie, en motiveert zijn voorbehoud bij de benoeming van de heer Thiéry als burge­meester op basis van het feit dat de heer Thiéry in het verleden de uitspraken van de Raad van State als hoogste administratief rechtscollege niet heeft ge­respecteerd en dat hij ook de déontologie van een burgemeester niet ten volle heeft nageleefd.
De gouverneur maakt daarnaast in zijn advies een bijkomend voorbehoud, gesteund op het advies van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel waarin melding wordt gemaakt van een strafonderzoek dat ten laste van de heer Thiéry werd geopend en waarvan vandaag niet duidelijk is wat daarvan de bevindingen zullen zijn.
Zoals ook blijkt uit het advies van de gouverneur staat vast dat de heer Thiéry zich niet heeft gericht naar de rechtsregels en dat hij evenmin het gezag van de Raad van State heeft gerespecteerd. Dat is een essentieel element van de lechtsstaat. Het advies van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant is niet van aard het gebrek aan vertrouwen in de heer Damien Thiéry te milde­ren. De heer Thiéry beschikt niet over de morele eigenschappen en het morele gezag om op te treden als vertegenwoordiger en vertrouwenspersoon van de regeringen, onder meer bij het toepassen van de wetten, decreten en verorde­ningen en is bijgevolg ongeschikt om het ambt van burgemeester op te nemen.
Om alle bovenvermelde redenen kan de heer Damien Thiéry niet tot bur­gemeester van de gemeente Linkebeek benoemd worden.”
 
Dit is de bestreden beslissing in de zaak Abis-10.
 
IV. Regelmatigheid van de rechtspleging
 
5. De verwerende partij heeft met een faxbericht van 25 oktober 2016 in de zaken A. 218.859/Abis-9 en A. 219.308/Abis-10 nog vóór de terecht­zitting bij de Raad van State een pleitnota neergelegd.
 
In de eerstgenoemde zaak vraagt verzoeker ter teiechtzitting om deze pleitnota uit het debat te weren.
 
6. Artikel 13bis van de Nieuwe Gemeentewet en het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 ‘tot regeling van de rechtspleging voor de afde­ling bestuursrechtspraak van de Raad van State’ voorzien niet in de mogelijkheid om een pleitnota als een processtuk neer te leggen. Aangezien de neergelegde pleitnota evenwel slechts de neerslag vormt van de uiteenzetting van de verwe­rende partij ter terechtzitting, wordt ze niet als een processtuk, maar als een loute­re inlichting in aanmerking genomen. Als zodanig dient ze niet uit het debat te worden geweerd.
 
V. Ontvankelijkheid van de beroepen.
 
7. De verwerende paitij werpt op dat de voorliggende beroepen niet ontvankelijk zijn, omdat de bestreden beslissingen niet onder de toepassing vallen van artikel \3bis van de Nieuwe Gemeentewet. Zij stelt dat de Raad van State alleen op grond van artikel 14 van zijn gecoördineerde wetten zich over de bestreden beslissingen zou kunnen uitspreken. Zij wijst erop dat zij in de bestre­den beslissingen van die beroepsmogelijkheid melding heeft gemaakt.
8. Verzoeker van zijn kant laat gelden dat zijn beroepen moeten worden behandeld door de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrecht­spraak van de Raad van State met toepassing van artikel I3bis van de Nieuwe Gemeentewet.
 
9. Artikel I3bis van de Nieuwe Gemeentewet, ingevoegd bij de
bijzondere wet van 19 juli 2012 ‘houdende wijziging van de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centia voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen (de zogenaamde ‘pacificatiewet’) en van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten betreft’, luidt als volgt:
 
“§ 1. In de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, wordt de voor- drachtsakte van de burgemeester bevestigd door een stemming van de ge­meenteraad en aan de Vlaamse Regering bezorgd. Vanaf die stemming is de kandidaat-burgemeester aangewezen-burgemeester, draagt hij de titel van ‘aangewezen-burgemeester’ en oefent hij alle functies uit die aan de burge­meester worden toevertrouwd. Hij wordt evenwel niet als schepen vervangen, indien hij als schepen werd verkozen.
§ 2. Zodra de Vlaamse Regering deze voordrachtsakte die werd bevestigd door een stemming van de gemeenteraad ontvangt, beschikt zij over een ter­mijn van zestig dagen om over te gaan tot de benoeming van de aangewezen- burgemeester of tot de mededeling van een beslissing tot weigering van de be­noeming overeenkomstig § 4.
§ 3. Indien de Vlaamse Regering de aangewezen-burgemeester benoemt of indien zij geen beslissing meedeelt binnen de haar toegewezen termijn, is de aangewezen-burgemeester definitief benoemd en wordt hij als schepen ver­vangen overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 15, § 2, indien hij als schepen werd verkozen.
§ 4. Indien de Vlaamse Regering de definitieve benoeming van de betrok­kene weigert, deelt zij deze beslissing tot weigering mee aan de aangewezen- burgemeester, aan de gouverneur en de adjunct-gouvemeur van de provincie Vlaams-Brabant, aan de gemeentesecretaris van de betrokken gemeente en aan de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De mededeling aan de aangewezen-burgemeester vermeldt eveneens waar het administratief dossier kan worden geraadpleegd.
§ 5. De aangewezen-burgemeester beschikt over een termijn van dertig da­gen vanaf de ontvangst van de mededeling bedoeld in § 4 om een memorie in te dienen bij de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak spreekt zich uit binnen de negentig dagen na de indiening van deze memorie.
 
De inschrijving op de algemene rol van de Raad van State vindt plaats op het ogenblik dat de memorie wordt ingediend.
De memorie wordt gedagtekend en bevat:
1° het opschrift ‘memorie met betrekking tot een beslissing over de defini­tieve benoeming van een burgemeester van een randgemeente’;
2° de naam en de woonplaats van de aangewezen-burgemeester en de geko­zen woonplaats;
3° een uiteenzetting van de feiten en de middelen,
De memorie wordt niet op de rol ingeschreven indien:
1° ze niet is ondertekend of met vergezeld gaat van vier door de onderteke­naar voor eensluidend verklaarde afschriften;
2° er geen inventaris is bijgevoegd van de stukken, die alle overeenkomstig die inventaris genummerd moeten zijn.
In geval van toepassing van het vijfde lid, richt de hoofdgriffier aan de aan­gewezen-burgemeester een brief waarin meegedeeld wordt waarom de memo­rie niet is ingeschreven op de rol en waarbij de aangewezen-burgemeester ver­zocht wordt binnen vijftien dagen zijn memoiie te legulariseren.
De aangewezen-burgemeester die zijn memorie regulariseert binnen de vijf­tien dagen na de ontvangst van het verzoek bedoeld in het zesde lid, wordt ge­acht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending ervan.
Een memorie die niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt ge­acht niet te zijn ingediend.
Op hetzelfde ogenblik waarop hij zijn memorie indient, stuurt de aangewe­zen-burgemeester een kopie daarvan ter informatie aan de Vlaamse Regering. Deze verzending stelt de termijnen niet in werking die de Vlaamse Regering in acht moet nemen.
De hoofdgriffier zendt onverwijld een afschrift van de memorie aan de Vlaamse Regering, aan de auditeur-generaal en aan de adjunct-auditeur-generaal over.
De Vlaamse Regering zendt hem binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de memorie door de hoofdgriffier het volledige administratief dossier over, waarbij zij een nota met opmeikingen kan voegen.
Eén van de exemplaren van de nota wordt door de hoofdgriffier gezonden aan de aangewezen-burgemeester en aan de leden van het auditoraat bedoeld in artikel 93, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 ja­nuari 1973.
Een te laat ingediende nota met opmerkingen wordt uit de debatten ge­weerd.
De leden van het auditoraat maken binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier een verslag op overeenkomstig artikel 93, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. In voorkomend geval ver­zoeken zij de partijen nadere uitleg te verstrekken over de punten die zij aan­geven,
De eerste voorzitter of de voorzitter bepaalt na kennisneming van het ver­slag, bij beschikking de dag van de terechtzitting waarop de zaak wordt be­handeld door de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De hoofdgriffier geeft onverwijld kennis van de beschikking waarbij de rechtsdag wordt bepaald aan:
1° de leden van het auditoraat bedoeld in artikel 93, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
2° de Vlaamse Regering;
3° de aangewezen-burgemeester.
Het verslag wordt bij de oproeping gevoegd. De partijen en hun advocaat kunnen gedurende de in de beschikking van de eerste voorzitter of de voorzit­ter bepaalde tijd ter griffie inzage nemen van het dossier.
De artikelen 93, § 5, eerste lid, 95, §§ 2 tot 4, en 97, derde lid, van de wet­ten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, zijn van toepas­sing op de procedure die wordt ingesteld door dit artikel. De artikelen 21, zes­de lid, 2\bis en 30, § 3, van dezelfde gecoördineerde wetten zijn niet van toe­passing
§ 6, Indien de aangewezen-burgemeester geen memorie indient binnen de termijn van dertig dagen bedoeld in § 5, eerste lid, of indien de algemene ver­gadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de beslis­sing tot weigering bevestigt, wordt deze definitief. De gemeenteraad beschikt over dertig dagen vanaf de datum waarop de beslissing tot weigering definitief is geworden om door een stemming een nieuwe voordrachtsakte te bevestigen
§ 7. Indien de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de beslissing van weigering tot benoeming tenietdoet, leidt haar arrest tot de definitieve benoeming van de aangewezen- burgemeester en tot zijn vervanging als schepen overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 15, § 2, indien hij als schepen werd verkozen.
§ 8. Voor alles wat niet geregeld is bij dit artikel zijn de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 en het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuurs­rechtspraak van de Raad van State van toepassing.”
 
10. Over de procedure die in artikel llbis van de Nieuwe Gemeentewet is vastgelegd en de institutionele context ervan, heeft het Grondwettelijk Hof het volgende gesteld:
 
“B.6.6. In de parlementaire vooibereiding met betrekking tot de herziening van artikel 160 van de Grondwet wordt aangegeven dat 'deze hervorming laakt aan de kem van de grote evenwichten die bijdragen aan de communau­taire vrede’ (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1564/1, p. 2).
In dezelfde lijn werd tijdens de totstandkoming van de in het geding zijnde bepaling benadrukt dat de nieuwe procedure voortvloeit ‘uit het zoeken naar een noodzakelijk evenwicht tussen de belangen van de verschillende gemeen­schappen en gewesten binnen de Belgische Staat en [,..] tot doel [heeft] nieu­we communautaire conflicten te vermijden’ (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1565/1, p. 1).
De bijzondere wetgever beoogde daarbij de nieuwe procedure uitdrukkelijk tot de zes randgemeenten te beperken:
‘De bijzondere situatie van die randgemeenten, de plaats dié ze innemen in het federale evenwicht en de zorg om de communautaire vrede te behouden of te verzekeren, wettigen die specifieke regeling’ (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1563/4, p. 7).
Zoals in B.l.1 is uiteengezet, werd de nieuwe piocedure ingevoegd in de pacificatiewet van 9 augustus 1988. Die wet heeft als algemeen doel de pacifi­catie tussen de gemeenschappen te verzekeren. Dat doel wordt nagestreefd door het uitvaardigen van bepalingen op het vlak van het gemeentebestuur en de verkiezingen die van dien aard zijn dat zij het bestuur van de gemeenten met een speciaal taalstatuut vergemakkelijken, tegenstellingen tussen de ge­meenschappen vermijden, een harmonieuze deelneming van de taalmeerder- heden en -minderheden aan het beheer van de gemeente toelaten en aan be­paalde bekommernissen van .taalminderheden tegemoetkomen (zie anest nr. 18/90 van 23 mei 1990, B.9.1 B.9.2, en arrest nr. 35/2003 van 25 maart 2003, B.13.3).
De wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, door een ‘bij­werking’ op 14 oktober 2012 van de ‘standstill'-clausule in die bepalingen (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1563/4, p. 10), bevestigt overigens dat de specifieke procedure voor de benoeming van de burgemeesters van de zes randgemeenten - met inbegrip van de bevoegdheid van de algemene vergade­ring van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de be­twistingen met betrekking tot een weigering tot benoeming - is opgevat als een ‘waarborg’ ten behoeve van de Franstaligen in de randgemeenten. In de parlementaire voorbereiding met betrekking tot de in het geding zijnde bepa­ling wordt ook uitgelegd dat de nieuwe benoemingsprocedure ‘een garantie uitmaakt in de zin van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen’ (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1565/1, p. 2; zie ook Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1563/4, p. 30).” (GwH 3 april 2014, nr. 58/2014, zie ook GwH 3 april 2014, nr. 57/2014, overweging B.6.6.)
 
11. Hieruit volgt dat wanneer de gemeenteraad van een landgemeente bedoeld in artikel 7 van de op 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, de voordracht van een burgemeester be­vestigt en aan de Vlaamse Regering bezorgt, de procedure van artikel 13bis van de Nieuwe Gemeentewet toepassing moet vinden.
 
Dit impliceert dat de Vlaamse Regering zich overeenkomstig dat artikel moet gedragen én dat de beslissingen die de Vlaamse Regering over de bevestigde voordrachtsakte neemt conform paragraaf 5 en volgende van dat arti­kel moeten worden betwist. Dat betekent meer bepaald dat de algemene vergade­ring van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd is en dat een tenietdoen van de beslissing van de Vlaamse Regeling het gevolg zou hebben dat daaraan verbonden is. Het gaat immers, zoals het Grondwettelijk Hof heeft gesteld, om een “waarborg” voor de Franstaligen uit de randgemeenten.
 
12. In casu heeft de gemeenteraad van Linkebeek op 29 februaii 2016 een voordiacht van verzoeker als kandidaat-burgemeester bevestigd en aan de Vlaamse Regering overgezonden.
 
Bij een besluit van 1 maart 2016 heeft de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrij­ding de beslissing vernietigd van de gemeenteraad van Linkebeek van 29 februari 2016 ter bevestiging van de akte van voordracht van verzoeker als kandidaat- burgemeester en van zijn aanwijzing als aangewezen-burgemeester.
 
Bij een besluit van 21 april 2016 heeft de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrij­ding beslist verzoeker niet te benoemen als burgemeester van Linkebeek na in­zonderheid te hebben geooideeld dat haar een voordracht was voorgelegd die niet door de gemeenteraad was bevestigd, aangezien de bevestiging dooi haar was vernietigd op 1 maart 2016.
 
13. De gemeente Linkebeek is een gemeente zoals bedoeld in arti­kel 13bis, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet.
 
De akte van voordracht van verzoeker als kandidaat- burgemeester, die op 29 februari 2016 is bevestigd door de gemeenteraad van die gemeente en aan de Vlaamse Regering is oveigezonden, is een handeling zoals bedoeld in artikel 13bis, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet.
 
14. Het besluit van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding van 1 maart 2016, waarbij de beslissing van de gemeenteraad van Linkebeek tot bevestiging van de akte van voordracht van verzoeker als kandidaat-burgemeester en van zijn aan­wijzing als aangewezen-burgemeester is vernietigd, is een beslissing van de Vlaamse Regering over die door de gemeenteraad bevestigde voordracht.
 
Bijgevolg staat het, met toepassing van artikel 13bis van de Nieuwe Gemeentewet, aan de algemene vergadering van de afdeling Bestuurs­rechtspraak van de Raad van State om van het beroep van verzoeker kennis te nemen en om dat beroep volgens de procedure die in dat artikel is vastgelegd te onderzoeken.
 
15. Het besluit van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding van 21 april 2016, waarbij is besloten verzoeker niet te benoemen als burgemeester van Linkebeek, is eveneens een beslissing van de Vlaamse Regering over die voordracht die op 29 februari 2016 door de gemeenteraad is bevestigd.
 
Bijgevolg staat het, met toepassing van artikel \3bis van de Nieuwe Gemeentewet, aan de algemene vergadering van de afdeling Bestuurs­rechtspraak om van het beroep van verzoeker kennis te nemen en om dat beroep volgens de procedure die in dat artikel is vastgelegd te onderzoeken.
16. De bestreden besluiten van de Vlaamse minister van Binnen­lands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding van 1 maart 2016 en 21 april 2016 hebben allebei betrekking op dezelfde voordracht die op 29 februari 2016 door de gemeenteraad is bevestigd.
 
Ter wille van een behoorlijke rechtsbedeling moeten de beroe­pen die in de zaken A. 218.859/Abis-9 en A. 219.308/Abis-10 zijn ingesteld, worden samengevoegd.
 
17. Tijdens de parlementaire voorbereiding die in het bijzonder
heeft geleid tot de herziening van artikel 160 van de Grondwet en tot het aanne­men van het voornoemde artikel l'ibis van de Nieuwe Gemeentewet, is in het verslag van de Senaatscommissie betieffende zowel het wetsvoorstel ‘tot wijzi­ging van de wetten op de Raad van State, gecoöidineetd op 12 januari 1973’, het voorstel ‘tot herziening van artikel 160 van de Grondwet’, het voorstel van bij­zondere wet ‘houdende wijziging van de zogenaamde ‘pacificatiewet’ van 9 au­gustus 1988 en van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten be­treft’, als het voorstel van bijzondere wet ‘houdende wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen’, gepreciseerd dat de wetgever een einde beoogde te ma­ken aan de “carrousels”:
 
“Het antwoord op de vraag waarom de Franstalige burgemeesters niet naar de Raad van State zijn gegaan is volgens de heer [...] simpel: om de zaak zo lang mogelijk te rekken. Deze zaak was hun kapitaal, hun zekerheid om op­nieuw verkozen te worden, Er is momenteel immers geen beperking om steeds opnieuw een nieuwe voordracht te doen. Het grote voordeel van de nieuwe procedure is dat er in elk geval snel een einde komt en er geen carrousel meer mogelijk is. Voor de rest blijft het inderdaad afwachten, maar de heer [...] is ervan overtuigd dat alle leden van de algemene vergadering een zeer degelijke en consistente regelgeving willen opbouwen. De keuze die de onderhandelaars hebben gemaakt is een eerlijke poging om in zeer delicate omstandigheden tot een oplossing te komen.
De heer [,..] stelt dat eventuele tegenstellingen in rechtspraak binnen de Raad van State niet noodzakelijk enkel tussen Franstalige en Nederlandstalige kamers voorvallen. Ook binnen eenzelfde taalrol kunnen er soms tegenstellin­gen zijn. Het belangrijkste is om over een gezamenlijk en onbetwistbaar standpunt te beschikken waar iedereen, ook de burgemeesters, zich aan moet houden.” (Parl. St., Senaat 2011-12, nr. 5-1563/4,26-27)
 
“De automatische aanhangigmaking van een weigeringsbeslissing bij de Raad van State is precies een antwoord op de waarschuwing van vele Neder- landstaligen dat men opnieuw in een voortdurende carrousel zou terechtko­men. Nu heeft men na een vernietigingsbeslissing door de Vlaamse regering telkens een nieuwe voordracht. Uitgerekend de Vlaamse legering en de Vlaamse partijen willen die carrousel een halt toeroepen.” (Parl. St., Senaat 2011-12, nr. 5-1563/4, 35)
 
18. Die “zorg om de communautaire vrede te behouden of te verzekeren” en om door middel van de procedure die in artikel 13bis in het leven wordt geroepen (zie hiervóór sub 10 en 17) een einde te maken aan de “carrou­sels”, heeft op zijn minst twee consequenties die nauw met elkaar verbonden zijn.
 
19.1. De eerste consequentie betreft de motiveiing van een beslissing van de Vlaamse Regering aan wie eventueel een nieuwe voordracht van verzoe­ker als kandidaat-burgemeester zou worden voorgelegd tijdens de bestuursperio­de van de gemeente die na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 zal ingaan.
 
19.2. In de reeds genoemde bijzondere wet van 19 juli 2012 tot wij­ziging van de zogenaamde “pacificatiewet” van 9 augustus 1988 en van de bij­zondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de benoe­ming van de burgemeesters van de randgemeenten betreft, heeft de bijzondere wetgever immers een overgangsbepaling opgenomen die luidt als volgt:
 
“Het louter bestaan van een beslissing tot weigering van de benoeming voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet kan niet worden ingeroe­pen om de weigering van de benoeming van een aangewezen-burgemeester te verantwoorden overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 4.”
 
19.3. Het Grondwettelijk Hof, waaraan de Raad van State een preju­diciële vraag had gesteld, heeft geoordeeld dat de Vlaamse Regering volgens die bepaling bij een weigering van een benoeming rekening mag houden met het ge­drag van de kandidaat in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de bijzondere wet, indien het gedrag van de kandidaat waarop die weigering is geba­seerd nog steeds actueel en relevant is, namelijk wanneer er expliciet in volhard wordt (GwH 3 april 2014, nr, 58/2014, overweging B.14).
 
19.4. Die bepaling, aldus geïnterpreteerd, liet toe te verantwoorden dat de Vlaamse Regering tijdens de bestuursperiode 2012-2018 van de gemeente rekening mocht houden met het feit dat “verzoeker de instructies van de gewest­regering niet [heeft] gevolgd, op een moment dat zich aan verzoeker geen rech­terlijke uitspraak opdrong om die instructies buiten toepassing te laten”.
 
De algemene veigadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, geadieerd omtrent het eeiste beroep dat verzoeker op basis van artikel 13bis van de Nieuwe Gemeentewet heeft ingesteld tegen een weige- ling van de Vlaamse Regering om te benoemen, heeft op 20 juni 2014 immers het volgende geoordeeld:
 
“Bij de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van 14 oktober 2012, dus slechts enkele maanden voordat het bestreden besluit is genomen, heeft verzoeker de instructies van de gewestiegering niet gevolgd, op een moment dat zich aan veizoeker geen rechterlijke uitspraak opdrong om die in­structies buiten toepassing te laten. Gelet op die omstandigheid heeft de ver- weiende partij, zonder de discretionaire bevoegdheid te overschrijden die de wet haar toekent, kunnen oordelen dat zij verzoeker haar vertrouwen niet kon schenken door deze als burgemeester te benoemen.
Uit het bestreden besluit blijkt dat de verwerende partij een doorslaggevend belang hecht aan het gebrek aan vertrouwen dat zij heeft kunnen vaststellen. Daaruit volgt dat dit motief het bestreden besluit voldoende rechtvaardigt ten aanzien van de bepalingen die in het middel worden vermeld.” (RvS alg.verg. 20 juni 2014, nr. 227.776, Thiéry, overweging 14)
 
19.5. Uit wat voorafgaat, leidt de Raad van State af dat de Vlaamse Regering niet meer rechtmatig een door de gemeenteraad van Linkebeek beves­tigde voordracht van een kandidaat-burgemeester voor de bestuursperiode na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 zou kunnen weigeren op grond van een miskenning van de taalwetgeving of van de instructies van de Vlaamse Regering daarover die nog dateert van vóór de inwerkingtreding van artikel 13bis van de Nieuwe Gemeentewet op 14 oktober 2012, tenzij de actuele relevantie van die uit het verleden daterende miskenning van de taalwetgeving of van de instructies van de Vlaamse Regering redelijkerwijze aannemelijk zou worden gemaakt aan de hand van nieuwe, concrete en verifieerbare gegevens.
 
Ook al eerder oordeelde de Raad van State, in zijn arrest nr. 229.602 (overweging 10), dat het de Vlaamse Regering bij de uitoefening van haar benoemingsbevoegdheid van een burgemeester niet verboden is rekening te houden met gegevens die betrekking hebben op het verleden, voor zover ze al­thans actueel en relevant blijven.
 
19.6. Wat specifiek de beoordeling betreft, na de gemeenteraadsver­kiezingen van 2018, van de actualiteit en de relevantie van eerdere tekortkomin­gen aan de taalwetgeving of de instructies van de Vlaamse Regering ter zake, zou de Vlaamse Regering evident niet mogen voorbijgaan aan de interpretatie die blijkens de overwegingen in ’s Raads arrest ni. 227.776 van 20 juni 2014 sinds­dien aan de rechten van de personen die in de randgemeenten wonen, behoort te worden gegeven.
 
19.7. Duidelijkheidshalve past het ook op te merken dat, in zoverre de Vlaamse Regering in de thans bestreden weigeringsbeslissing van 21 april 2016 inbrengt dat verzoeker onvoldoende respect betoonde voor burgemeester De Bruycker en hem doelbewust heeft gedwarsboomd, dat hij zich “laagdunkend uitgesproken [heeft] over de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur” en dat hij “oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het instrument van de buitengewone verkiezingen voor de gemeenteraad”, het om gegevens gaat die door de Vlaamse Regering, wanneer zij zich na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 zou uit te spreken hebben over een eventuele voordracht van verzoeker, alsdan niet teiecht geacht zouden kunnen worden het bewijs te leveren dat verzoeker voort volhard heeft in zijn vóór 14 oktober 2012 vastgestelde miskenningen van de taalwetge­ving en van de instructies van de Vlaamse overheid daarover.
 
20.1. De tweede consequentie die voortvloeit uit het streven van de wetgever naar communautaire vrede en naar de beëindiging van de carrousels, heeft betrekking op de ontvankelijkheid van de thans voorliggende beroepen.
 
20.2. Tijdens de bestuursperiode van de gemeente die na de gemeen­teraadsverkiezingen van 2012 is ingegaan, is verzoeker tweemaal als kandidaat- burgemeester voorgedragen door de gemeenteraad van Linkebeek. Tweemaal heeft de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de beslissing van de Vlaamse Regering om de benoeming te weigeren, bevestigd (RvS alg.verg. 20 juni 2014, nr. 227.776, Thiéry; RvS alg.verg. 18 de­cember 2014, nr. 229.602, Thiéry).
20.3. In paragraaf 6 van het voornoemde artikel I3bis is bepaald dat wanneer de Raad van State de beslissing van de Vlaamse Regering tot weigering van de benoeming bevestigt, “deze definitief [wordt]” en dat “[d]e gemeenteraad [...] over dertig dagen [beschikt] vanaf de datum waarop de beslissing tot weige­ring definitief is geworden om door een stemming een nieuwe voordrachtsakte te bevestigen”.
 
20.4. Na het tweede arrest van de algemene vergadering van de afde­ling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2014 heeft de gemeenteraad van Linkebeek op 29 februari 2016 een derde voordracht van de kandidatuur van verzoeker bevestigd. Die nieuwe bevestigde voordracht heeft plaatsgevonden na het ontslag van de leden van de meerderheid van de gemeente­raad, na een nieuwe tussentijdse verkiezing en na een termijn die duidelijk meer dan dertig dagen bedroeg.
 
20.5. Die volharding van de gemeenteraad om, na het tweede arrest van de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2014, verzoeker vooi de functie van burgemeester te willen voordragen, en die handelwijze om een nieuwe situatie in het leven te roe­pen, stemmen niet overeen met de wil van de wetgever om een einde te maken aan de carrousels. Ze kunnen in deze bestuursperiode van de gemeente dus niet tot een benoeming van betrokkene leiden.
 
20.6. Daaruit vloeit voort dat de beroepen tot het tenietdoen van de bestreden beslissingen, die steunen op die voordracht die door de gemeenteraad van Linkebeek van 29 februari 2016 is bevestigd, niet ontvankelijk zijn.
 
BESLISSING
 
1. De zaken A. 218.859/A6/.V-9 en A. 219.308/Abis-10 worden samengevoegd.
2. De Raad van State venverpt de beroepen.
3. De Raad van State bevestigt de weigering van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebe­strijding om Damien Thiéry te benoemen tot burgemeester van de gemeente Linkebeek.
4. In de zaak A. 218.859/A6A-9 is verzoeker aan de verwerende partij een rechtsplegingsvergoeding verschuldigd ten bedrage van 700 euro.
 
In de zaak A. 219.308/A6/,s-10 is verzoeker aan de verwerende partij een rechtsplegingsvergoeding verschuldigd ten bedrage van 700 euro.
 
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van dertig januari tweeduizendzeventien van de algemene vergadering van de afdeling Bestuurs­rechtspraak van de Raad van State, die was samengesteld als volgt:
 
de HH. Yves Kreins, Eerste Voorzitter van de Raad van State,
Voorzitter van de Algemene Vergadering
 
Roger Stevens, Voorzitter van de Raad van State
 
Dierk Verbiest, kamervoorzitter
 
Michel Leioy, kamervoorzitter
 
Jacques Vanhaeverbeek, kamervoorzitter
 
Johan Lust, kamervoorzitter
 
Geert Van Haegendoren, kamervoorzitter
 
Geert Debersaques, kamervoorzitter
 
Eric Brewaeys, kamervoorzitter
 
Jacques Jaumotte, kamervoorzitter
 
Mevr. Simone Guffens, kamervoorzitter
 
Colette Debroux, kamervoorzitter
 
de HH. Bruno Seutin, staatsraad
 
Imre Kovalovszky, staatsraad
 
Pierre Lefranc, staatsraad
 
Jan Clement, staatsraad
 
Mevr. Pascale Vandernacht, staatsraad
 
de HH. Michel Paques, Staatsraad
 
Stephan De Taeye, staatsraad
 
Luc Cambier, staatsraad
 
Bert Thys, staatsraad
 
Pierre Barra, staatsraad
 
Mevr. Diane Déom, staatsraad
 
de HH. Peter Sourbron, staatsraad
 
Yves Houyet, staatsraad
 
David De Roy, staatsraad
 
Serge Bodart, staatsraad
 
Mevr. Kaat Leus, staatsraad
bijgestaan door
 
Gregory Delannay, waarnemend hoofdgriffier.
 
De wnd. Hoofdgriffier Gregory Delannay
 
De Eerste Voorzitter Yves Kreins